Als je vraagt ‘Wat doet een monnik om zijn bestaan in de moderne wereld te rechtvaardigen?’ dan lijkt het erop alsof de monnik alleen maar kan gedefinieerd worden naar wat hij uiterlijk gezien tot stand brengt, en niet naar wat hij is of naar de aard en de kwaliteit van zijn leven. Van hem wordt verlangd dat hij zich verantwoordt in de wereld van hoeveelheid (zelfs statistisch), terwijl zijn levenstaak gericht is op echte levenskwaliteit. De monnik tracht de duidelijkheid en de waarheid van zijn innerlijk bewustzijn te verdiepen om meer mens te worden in Christus, om een mens te worden ‘verlicht door de genade en door de gaven van de Heilige Geest’. Omdat de handelingen en de werken van de monnik alledaags en onbeduidend zijn — ze bestaan uit werk, meditatie, lofprijzing, gebed, lezing, liturgie en dienst aan de gemeenschap — komt zijn dagelijks leven beschrijven erop neer, gewoon helemaal niets te beschrijven.
Dit is de reden waarom er een fatale neiging bestaat om het monastieke leven te dramatiseren: een speciaal kostuum en een speciaal decor, een nogal buitenissig gedrag, plechtige rituelen en de kloosterlijke ondeworpenheid. Tenslotte lijkt dit erg op een gehechtheid aan een feodaal anachronisme, en de monnik die beweert zichzelf te rechtvaardigen, zal door deze maskerade de mensen er alleen maar van overtuigen dat hij een museumstuk geworden is. Al deze culturele bijkomstigheden hebben in werkelijkheid niets van doen met het charisma van de monastieke roeping. Ik zal dus niet proberen het monnikenbestaan te rechtvaardigen vanuit het werk dat hij verricht of zelfs niet vanuit zijn bidden voor de wereld.
Welk is mijn vetrekpunt dan bij het beantwoorden van deze vragen? Ik start vanop de plaats waar ik me bevind, niet in de twaalfde eeuw, maar in de twintigste. Ik heb toevallig juist het boeiende essay ‘De Woestijn’ van Camus gelezen. In zekere zin stelt Camus zich in dit essay heel antichristelijk en antimonastiek op. Maar vreemd genoeg vallen zijn besluiten samen met die van de monastieke wereld, zodanig dat ik van plan ben er een studie aan te wijden vanuit het monastieke standpunt. Camus, die de inloed ondering van het neoplatonisme en het manicheïsme bij zijn studie van Augustinus onder Jean Grenier aan de universiteit van Algiers, reageerde tegen een overdereven en dualistische spiritualiteit, die de ziel verheerlijkt ten koste van het lichaam en die uitloopt op een soort religieuze schizofrenie. Camus, die de hele mens probeert te zien in zijn organische eenheid, verwierp elk idee van de ziel en haar onsterfelijkheid, en zo verwierp hij ook de christelijke leer van verlossing en heil. Toch toont ‘De Woestijn’ aan dat hij sterk onder de indruk was van de Italiaanse primitieve schilderkunst, van het voorbeeld van de franciscaanse armoede, en zelfs van het beeld van de verrezen Christus in al zijn gestrengheid en eenvoud zoals dat geschilderd werd door Piero della Francesca. Vandaar ontwikkelt Camus ideeën over ascetisme en contemplatie die nauw verwant zijn aan deze van de zuivere monastieke traditie. Door armoede en eenvoud komt men tot een juiste waardebeoordeling van de wereld. Door een innerlijke ‘naakt-heid’ van beelden en uitgewerkte ideeën, door vrijheid van ingewikkelde speculatieve systemen verkrijgt men een direct inzicht op de werkelijkheid in ‘zuiverheid van hart’.
Met andere woorden, een monnik van vandaag staat veel dichter bij iemand als Camus (die geen christen en geen monnik was), dan bijvoorbeeld bij iemand als Billy Graham, die een zeer oprecht en actief christen was en die zich volledig wijdde aan een specifieke taak en zending die zeer duidelijk omchreven waren. Ik zeg natuurlijk niet dat ik het volkomen eens ben met alles wat Camus zegt, of dat ik het geloof van Billy Graham afkeur. Maar ik zeg dat ik goed begrijp waarom Camus zegt wat hij zegt, omdat het gemakkelijk is voor mij een gelijkaardig standpunt in te nemen: dat van een man die plots van de wereld houdt, die uiteindelijk toch tegenover die wereld staat met een kritische objectiviteit en die weigert betrokken te worden in zijn voorbijgaande modegrillen en zijn manifeste absurditeiten.
De wereld heeft behoefte aan mensen die vrij zijn van de eisen van de wereld, mensen die niet vervreemd zijn door zijn slavernij. De monastieke roeping wordt traditioneel beschouwd als een charisma van vrijheid, waarin de monnik eenvoudig zijn rug naar de wereld toewendt, maar die zich integendeel vrij voelt in de vrijheid van de kinderen Gods uit kracht van het feit dat, Christus volgend in de woestijn en delend in zijn verzoekingen en zijn lijden, Hem kan volgen waar Hij ook mag gaan. Het zou echter verkeerd zijn voor de monnik verwikkeld te raken in zeer drukke activiteiten die hem vreemd zijn, juist omdat de monnik de man in de kerk moet zijn die niet georganiseerd is, maar wel vrij in de vrijheid van een woestijnzwerver (een nomade in de woestijn). Deze nogal poëtische benadering van de ideale monnik moet duidelijk streng afgewogen worden tegenover het stricte institutionele leven dat cenobieten op de dag van vandaag moeten leiden. Het is hier niet de plaats om te discussiëren over het monastieke instituut. Wat ik wil zeggen verwijst alleen maar naar het charisma van de monastieke roeping in zijn diepste realiteit. De woestijn van de monnik is zijn klooster en zijn eigen hart. En in die woestijn is hij vrij om de hele wereld te ontmoeten en ervan te houden.
1. HEEFT DE MONNIK EEN SPECIFIEKE TAAK IN DE WERELD?
Het monastieke leven is in zekere zin aanstootgevend, want de monnik is iemand die eigenlijk geen specifieke taak vervult. Hij is vrij van de routine en de verplichtingen binnen de georganiseerde menselijke samenleving. Vrij waarvoor? Vrij om te zien, vrij om te loven, vrij om te begrijpen, vrij om te beminnen. Zulk ideaal laat zich gemakkelijk beschrijven, maar is heel wat moeilijker te verwezenlijken. In werkelijkheid zijn er ook in het leven van een monastieke communauteit veel taken en bepaalde voorgeschreven gebruiken zodat de monnik binnen zijn eigen kleine wereld een sociaal leven leidt zoals iedereen. Dit sociale leven kan zelfs gecompliceerd worden en een beetje te actief. En de monnik ondergaat daarbij dezelfde verzoekingen om te vluchten in zinledigheid, in ongeloof en rusteloze agitatie. Toch is het de bedoeling van het monastieke leven een man in staat te stellen de werkelijkheid onder ogen te zien in al zijn naaktheid en ontstellende feitelijkheid, zonder verontschuldigingen, zonder nutteloze verklaringen en zonder uitvluchten.
Men zou kunnen opwerpen dat in feite juist het tegenovergestelde lijkt te gebeuren. Het monastieke leven kan een vlucht in allerlei kunstmatige dingen worden, in mythes of illusies, dit zal ik niet ontkennen. Al wat ik zeg is dat het belachelijk is argumenten aan te voeren tegen het monachisme ten overstaan van de wereld steunend op de veronderstelling dat het monastieke leven onwerkelijk zou zijn en het leven in de wereld werkelijk of vice versa. Elke vorm van sociaal leven heeft de neiging om in zich een zekere denkbeeldigheid en onoprechtheid te dragen. Elke vorm van sociaal leven wordt in zekere mate beheerst door een mythe. De monnik zou dit nog beter moeten weten dan iemand anders, want zijn leven ‘in de woestijn’ is, ideaal gesproken tenminste, een leven dat alle maskerade en elke vermomming heeft afgelegd. Als hij natuurlijk helemaal niet in de woestijn leeft, dan heeft hij geen enkel voordeel tegenover iemand anders. Maar de monnik wordt ‘uit de wereld’ geroepen in die zin dat hij geroepen is om vrij te worden van alle ficties, mythen, redeneringen, routine eisen, misleidende beloftes en opgezette tyrannieën. Als hij alleen maar andere mythen, andere gebruiken en tyrannieën in de plaats stelt, nog ergere dan die van de wereld, dan is hij te beklagen.
En hier steekt de moeilijkheid juist de kop op. Als de monnik, in plaats van de essentiële realiteit van het naakte en eenzame hart, zijn eigen bijzondere systematische ideologie gaat cultiveren, en zich bij voorkeur gaat bezighouden met zijn eigen mythen boven die van de wereld, dan is hij gewoon bezig zijn tijd te verliezen. Het is juist dat de vrije middeleeuwse cultuur van het monastieke leven zoals dat nog steeds georganiseerd is op de dag van vandaag, nog meer gelegenheid biedt dan het chaotisch leven van de wereld buiten de kloostermuren. Maar nogmaals, het kloosterleven kan niet alleen gerechtvaardigd worden door het feit dat het een bepaalde cultuur in stand houdt, hoe edel en waardevol die ook weze.
Een van de meest dwingende eisen van de wereld is juist de verplichting om zijn leven te verklaren en te rechtvaardigen volgens maatstaven die niet redelijk en zelfs niet menselijk zijn. De monnik wil zich niet rechtvaardigen volgens deze normen. Vandaag is een mens verplicht zijn waarde te bewijzen door zijn ‘efficiëntie’. In zulke wereld kan de monnik maar beter beslissen nutteloos te zijn — misschien als een protest tegen de mythe van de illusoire efficiëntie. Als Amerikaanse monnik voel ik me verplicht om met schaamte en medelijden vast te stellen waartoe de mythe van ‘efficiëntie’ de Amerikaanse macht hebben geleid in Vietnam. Ten overstaan van de machinaties van georganiseerde efficiëntie die niets anders veroorzaakt dan massamoorden verkies ik de betrekkelijke ‘inefficiëntie’ van mijn monastiek leven, dat slechts wat melk, kaas en brood, wat muziek en soms een boek voortbrengt.
2. WAT KAN EEN MONNIK VOOR DE WERELD BETEKENEN?
De monnik moet een teken van vrijheid zijn, een teken van waarheid, een getuige van de innerlijke vrijheid van de kinderen Gods waarmee Christus ons kwam overladen. Het ‘woestijnleven’ moet een teken van hoop zijn voor de mens die verdrukt wordt en vervreemd is door de zinloosheid en het onrecht van een samenleving die vervuld is van stralende hoop maar ook van hartverscheurende problemen. De uitdagingen en de beloftes van de technologische wereld werken inspirerend, al moeten we het feit onder ogen zien dat deze beloftes voor de meeste mensen uitermate illusoir zullen blijven. De monnik is daar om aan te tonen dat men echt gelukkig kan zijn zonder afhankelijk te zijn van enig wereldlijk succes, zonder de vervulling van onze ambities, hoe subtiel, hoe kerkelijk of apostolisch ze ook mogen zijn. Door de eenvoud, de armoede, de onthechting en de eenzaamheid van zijn ‘woestijnleven’ — of door zijn gehoorzaamheid binnen de arme gemeenschap van harde werkers die de monastieke familie is — getuigt hij van het feit dat het geluk van een christen niet afhangt van de beloftes van deze wereld. Men kan er zeker toe bijdragen, voor zover men daartoe in staat is, het leven waard te maken geleefd te worden voor zichzelf en voor anderen, maar de hoop moet daar niet eindigen en bij moeilijkheden moet men niet dadelijk wanhopen. Hoe groots de wereld ook mag zijn, het is een wereld van oorlogen, concentratiekampen, rassenrellen, politiestaten, ziekte en dood. Het moet gezegd dat — al helpt de technologie al deze kwalen te bestrijden — een slecht gebruik ervan alles nog erger zal maken. De monnik die perfect de nieuwste technologie kan aanwenden op zijn landbouwbedrijf is daar om te tonen dat men die technologie ook kan aanwenden zonder er al zijn hoop op te stellen en zonder er afhankelijk van te worden met het oog op het uiteindelijk geluk. Met andere woorden, hij is daar om de mensen te helpen de vrijheid van de armen van geest te beleven te midden van de problemen en de zegeningen van een materiële wereld in volle ontwikkeling.
Hij doet dit niet door te preken, maar gewoon door te leven en door in zijn dagelijks leven gestalte te geven aan de diepe betekenis van datgene wat hij gelooft: het evangelie van Christus, dat hem leert in direct contact te leven met Gods goedheid en te delen in die goedheid samen met zijn broeder in een leven van eenvoudig eerlijk werk, studie en gebed.
3. WELKE MISSIONAIRE TAAK HEEFT DE MONNIK?
Zoals elke christen zoekt de monnik het heil en de vreugde voor de hele wereld, hij wil ‘alles samenbrengen in Christus’, maar hij tracht dit niet te bereiken door de kracht en de wijsheid van zijn prediking. Hij leeft niet om mensen te bekeren, noch direct noch indirect. Ikzelf heb een paar boeken geschreven en men heeft mij verteld dat er mensen zijn die zich bekeerd hebben door het lezen van die boeken. Toch verklaar ik plechtig dat ik nooit in mijn leven er bewust naar zou gestreefd hebben om iemand te bekeren. Ik heb alleen geprobeerd de waarheid te zeggen zoals ik die zie en te getuigen van wat ik ontdekt heb door te leven in de wereld van de twintigste eeuw, zowel buiten het licht van Christus als daarbinnen. Er is een verschil en ik heb dat verschil duidelijk ervaren. Dat heb ik proberen uit te spreken. Dat is alles. Daarnaast heb ik bij mijn schrijven bedenkingen proberen te formuleren- over andere aspecten van onze moderne wereld en zijn problemen, vanuit het speciale perspectief dat een leven ‘buiten de wereld’ verschaft aan een monastieke toeschouwer. Ik heb nooit beweerd dat dit perspectief het enige goede was, of dat ik betere antwoorden had dan iemand anders. Ik denk niet dat ik anderen ooit geoordeeld heb of dat ik beweerd heb dat ik het als monnik beter wist dan de anderen. Ik voel mezelf betrokken bij dezelfde problemen en ik moet in het reine trachten te komen met die problemen van de wereld, omdat het ook mijn problemen zijn. Iemand die zou denken dat hij al die problemen van zijn rug kan schudden door zijn toevlucht te zoeken in een klooster, die bedriegt alleen maar zichzelf. Dat is mijn idee.
Anderzijds denk ik niet dat ik een taak heb als sociale verslaggever, of als predikant of pseudo-profeet of als wat dan ook. Het is mijn taak te zijn wat ik ben, een man die God zoekt in stilte en eenzaamheid, met een diep respect voor de eisen en de werkelijkheid van zijn roeping, volkomen bewust dat ook anderen op hun eigen manier op zoek zijn naar de waarheid.
4. VERWACHT EEN MONNIK IETS VAN DE WERELD?
Het is duidelijk dat hij dat moet doen. Hij kan zichzelf niet misleiden en denken dat hij volkomen ‘buiten de wereld’ staat, alsof een monnikkenplunje aantrekken zou kunnen volstaan om hem naar een andere planeet te voeren. Het gezegde dat een monnik de wereld zou haten, is een mythe die gedeeltelijk te wijten is aan een bepaald monastiek spraakgebruik, nog aangedikt door de misvatting van oude wijvenpraatjes die de ronde deden onder monniken.
Chateaubriands Leven van de Rancé, een prachtig boek met grote literaire kwaliteiten, dat Camus kenden en bewonderde, beschrijft ongelukkiglijk de monnik als iemand die het leven haat en de dood liefheeft. Dit is een ongelukkige vergissing, maar deze overdrijving blijft hardnekkig verbonden met het beeld van de kloosterling. Er zijn nog steeds mensen die ervan overtuigd zijn dat een monnik alleen maar interesse heeft voor het graven van zijn eigen graf, of dat een monnik zich inbeeldt dat de vreugde die hij in de hemel zal genieten een beloning is omdat hij zo pervers ongelukkig was op aarde. Iemand die het kloosterleven echt kent, zal niet instemmen met dit verwrongen beeld.
Monniken zijn gewone mensen, heel gevoelig voor menselijke waarden, ze staan open voor en bekommeren zich om andere mensen. Tijdens de tien jaar dat ik novicemeester was, heb ik ondervonden hoe er soms een merkwaardige veranderingen plaats vond: iemand die naar het klooster kwam met een defensieve en zelfverzekerde ingesteldheid, bleek vaak al heel vlug een eenvoudige open en vriendelijke persoon te zijn, iemand die in vrede met iedereen kan leven en die gevoelig is voor de behoeften en de moeilijkheden van de anderen. Het is natuurlijk wel zo dat sommige monniken zich in hun klooster verschansen onder een bijna pathologische tent, maar zo iets gebeurt ook in de wereld. Eenzaamheid leert een mens hoe arm en onbetekenend hij is in zichzelf, het leert hem dat hij geen zin en volheid aan zijn leven kan geven zonder de anderen. Dit betekent echter niet dat hij zijn monastiek leven opgeeft om zich te bemoeien met het leven van de anderen en dat hij hen diets maakt hoe ze hun problemen moeten oplossen. Hij weet dat hij zijn eigen roeping dient te volgen en dat hij zijn eigen leven dient te runnen. Vooral weet hij dat de Heilige Geest hem in contact zal brengen met de mensen die hij zal moeten helpen, hij tracht geen oplossingen te forceren vanuit zijn eigen ideeën. Hij weet dat preken en onderwijzen het werk van anderen is, en dat God die mensen in hun werk zal zegenen. Door zijn gebed en zijn liefde, door zijn occasionele dialoog — geschreven of gesproken — met de enkele mensen die in zijn leven komen, houdt hij contact met de rest van de wereld en deelt in haar strijd om de voorliggende problemen op te lossen.
5. WAAROM LEVEN MONNIKEN IN AFZONDERING?
Dat is hetzelfde als vragen waarom een laborant werkt in een laboratorium, of waarom een zeiler naar zijn boot gaat, of waarom een eend zwemt in het water. Waarom gaat iemand naar zijn slaapkamer en waarom kruipt hij in zijn bed als hij wil gaan slapen? Waarom vlijt hij zich niet neer in het midden van de straat? Een monnik zoekt stilte en eenzaamheid omdat zijn geest en zijn hart daar tot rust komen en hem nieuwe perspectieven aanreiken; daar kan hij het Woord van God beluisteren en erover mediteren zonder gestoord te worden door nutteloze en abstracte bespiegelingen. De monnik is per definitie een man die in afzondering leeft, in stilte, ver van het lawaai en de verwarring van de drukke wereld. Hij doet dit omdat de afzondering hem een bepaalde noodzakelijke voorwaarde verstrekt voor zijn leven: een innerlijke vrijheid, stilte, bevrijding van de triviale bekommernissen die voortkomen uit de overstimulatie van de begeerten en de verbeelding. De monnik zoekt stilte en eenzaamheid, laat ons dit toegeven, omdat hij weet dat de echte vrucht van zijn roeping vereniging met God is in liefde en contemplatie. Een toepasselijk gezegde van de Moslim soefis valt me hier te binnen: ‘Een kip legt geen eieren op het marktplein’. Het is natuurlijk waar dat het contemplatieve leven ook kan beleefd worden buiten een klooster en dat men innig verenigd kan zijn met God terwijl men een druk actief leven leidt. Een zekere innerlijke eenzaamheid en vrede is nochtans nodig voor deze intieme vereniging met God. Toch dienen we er steeds aan te denken dat eenheid met God geen kwestie is van teruggetrokkenheid en van speciale ervaringen, maar dat het een zaak is van liefde en de liefde voor andere mensen is noodzakelijk als we zonder illusies willen groeien in authenieke liefde voor God. De twee liefdes zijn in feite één en ze zijn nooit een obstakel voor elkaar.
6. CHRISTENEN IN DE WERELD
Zo komen we aan de laatste vraag. Het kloosterleven houdt niet in dat zij die buiten een klooster leven noodzakelijk onvolmaakte of onoprechte christenen zijn. Wel integendeel. Een christen is een volgeling van Christus en er bestaat een verschil in genaden en roepingen in de kerk. Het belangrijkste is niet of men in een klooster leeft of in de wereld, maar wel of men leeft als een ware leerling van Christus in de staat waartoe men geroepen werd door Christus. De strijd voor een beter betaan in de wereld is niet in tegenstrijd met het christelijk leven, maar alles hangt af van de motieven waarmee men strijd voor een beter bestaan. Als de strijd voor een ‘beter leven’ in werkelijkheid louter een zelfzuchtig streven is om meer geld te verdienen, om zich meer macht en meer zelfbevrediging te verschaffen, dan zal de christen beseffen dat hij zijn verplichting vergeet om te leven voor anderen en voor Christus. Maar als iemand zich met al zijn krachten wijdt aan het verwezenlijken van een beter leven voor zijn naaste, dan zal hij zeker ondervinden dat hij door zo te handelen veel uitdagingen zal ontmoeten en dat hij veel belangrijke keuzes moet maken die zijn leven meer en meer zullen oriënteren naar de liefde van Christus. Men kan niet vruchtbaar leven in onze wereld zonder grote generositeit, eerlijkheid en offerzin. Deze wet is zowel in als buiten het klooster van toepassing.
Thomas MERTON, Contemplation in a World of Action,
Doubleday & Company, New York, 1971, blz. 225-234