Timothy KELLY, ocso
TIMOTHY KELLY is sinds 1973 abt in de Gethsemani abdij. Hij werd geboren in Windsor, Ontario. In 1958 kwam hij naar de trappisten in Kentucky en was nog novice onder Thomas Merton. Na zijn studies in kerkelijk recht en moraaltheologie in Rome, keerde hij terug naar Gethsemani als novicemeester.
Toen ik in 1958 in Gethsemani aankwam, was de mij onbekende pater Louis er novicemeester. Gedurende enkele dagen had ik borden gewassen en allerlei karweitjes opgeknapt in het gastenhuis en wachtte ik op het gewichtige interview met de novicemeester, tot de gastenpater me meedeelde dat deze me die dag om half zeven wou zien. Opgelucht maar ook een beetje opgewonden keek ik uit naar deze ontmoeting. Het was een regenachtige avond toen er aan mijn deur werd geklopt. Toen deze openging zag ik een monnik van middelmatige gestalte verschijnen, die zich lakoniek voorstelde als de novicemeester. Hij zei dat hij veronderstelde dat ik degene was die wilde intreden. Heel vriendelijk stelde hij de vragen die gewoonlijk gesteld worden in zo’n gesprek. Toen hij vroeg of ik al iets gelezen had over het trappistenleven, vertelde ik hem dat ik alle boeken van Merton had gelezen en ook die van pater Raymond (een andere monnik van Gethsemani). Op zijn vraag wat ik daarover dacht, antwoordde ik dat ik ze wat overdreven en nogal romantisch vond, waarop hij zei: “Men moet niet alles geloven wat men leest”. Ik hoef niet te zeggen dat ik een beetje schrok toen de gastenpater me de volgende ochtend vroeg, wat ik dacht over Thomas Merton. Toen pas realiseerde ik me, wie mij ondervraagd had en wat ik had geantwoord. Toen mij enkele uren later de weg gewezen werd naar het noviciaat, ontmoette ik pater Louis en ik wou hem iets zeggen om me te verontschuldigen, maar uit zijn open en vriendelijke begroeting begreep ik al dadelijk dat dit niet meer nodig was.
Onze laatste ontmoeting verliep bijna op gelijkaardige wijze. Ik was nog niet lang terug in de abdij na mijn studies in Rome en volgde nog moraaltheologie, samen met de monniken die zich voorbereidden voor de priesterwijding. Ik haastte me naar de vespers en liep pater Louis tegen het lijf, die een stapel boeken terug naar de bibliotheek bracht. In de lessen waren wij toen bezig over de oorlog en ik vroeg hem of hij ‘s anderendaags wou deelnemen aan een gesprek omdat hij ter zake toch iets te vertellen had. Hij bekeek me schalks en verontschuldigde zich zeggend, dat de allereerste vereiste was een goed inzicht te hebben in de kerkelijke traditie, vooraleer zich te mengen in het hedendaagse debat over die materie. Hij verschafte me verder ook nog dit commentaar: “Kijk, zelfs het meest conservatieve boek kan u evenveel leren als ik kan doen”. En we gingen uit elkaar: ik naar de vespers en hij naar zijn kluis. De volgende ochtend vertrok hij op reis naar het Verre Oosten. Zijn onderzoekende blik was veroorzaakt door een soort kinderlijke vrees dat iemand zou ontdekken dat hij op het punt stond op reis te vertrekken. Hij was bang dat de vroegere abt James Fox nog iets zou ondernemen om zijn vertrek misschien te verhinderen. Immers buiten de nieuwe abt Flavian Burns en zijn persoonlijke secretaris broeder Patrick, was praktisch niemand op de hoogte van deze reis. Niemand misgunde hem deze kans, omdat men wel wist dat hij er een goed gebruik van zou maken. Zo was de pater Louis die wij kenden nu eenmaal, een beetje onvoorzichtig en onhandig, ieders vriend, maar in werkelijkheid niemands bezit: hij was voortdurend in actie, steeds vragend en zoekend, kijkend en niet ziende.
De begrafenis van pater Louis op die regenachtige 17 december 1968 gaf ons te denken over het geloof in de verrijzenis, dat zo typisch was voor hem. Voor mij bleef er een gevoel van onvoldaanheid, overwegend dat hij nog onderweg was naar de grote verwezenlijking. Daarin werd ik nog gesterkt door de aard van zijn accidentele dood, vermoedelijk geëlectrocuteerd door een slecht functionerende ventilator. Het terugbrengen van zijn dode lichaam had ook iets contradictorisch, dat zijn hele leven kenmerkte. Deze uitgesproken pacifist werd naar zijn land teruggebracht in een legervliegtuig, in een militaire doodskist samen met in Vietnam gesneuvelde soldaten. De strubbelingen waarmee het terugbrengen van zijn dode lichaam gepaard ging zou onze broeder Louis zeker hebben doen lachen, en niet in het minst omwille van het feit dat hij bijna te laat aankwam voor zijn eigen begrafenis.
Al dikwijls werd de vraag gesteld of pater Louis een heilige is. Maar welk zijn de normen voor heiligheid? Als het gaat om de woorden van het evangelie in verband met het geven van een beker water aan een noodlijdende, dan is er geen twijfel mogelijk. Als we meer gedifferentieerde tekens willen aanwenden als bewijzen van heiligheid, dan bestaat er weerom geen twijfel dat pater Louis ook op dit vlak uitzonderlijk was.
Het Gethsemani van de jaren veertig was erg streng en heel zeker hadden weinig monniken zo’n culturele achtergrond als hij. Als we iemand als een heilige beschouwen als hij niet louter leeft om zijn natuurlijke neigingen in te volgen, dan ook zijn er duidelijke aanwijzingen om te zeggen dat hij een heilige was. Het is zeker niet overdreven te stellen dat hij zich op een heldhaftige wijze toelegde op de gewone deugden. Zeggen dat hij bekoord werd en dat hij misschien soms ook bezweken is, bewijst alleen dat hij een mens was. Te beseffen dat hij steeds volkomen eerlijk was als hij gefaald had, is waarschijnlijk het duidelijkste teken van heiligheid en dat is ook voor ons de meest betekenisvolle zijde van zijn leven.
In het diepste van mijn hart voel ik het aan alsof hij nog heel wat had moeten doen, maar misschien raakte hij toch wel zover bij zijn hele opgang naar de grote verwezenlijking.
Timothy KELLY, ocso