The Climate of Monastic Prayer – Contemplatief gebed

 

Thomas MERTON, The Climate of Monastic Prayer. Cistercian Publications, Kalamazoo 1969

Nederlandse vertaling: Contemplatief Gebed. Verzorgd door Kick Bras. Meinema Zoetermeer 2003

Dit boek bevat de neerslag van een lang ontwikkelingsproces bij Thomas Merton, het werd dan ook pas na zijn dood uitgegeven in 1969. Maar Merton had het al voor publicatie klaar liggen. Het verscheen als nummer 1 in de serie 'Cistercian Studies Series' die inmiddels al meer dan 200 titels telt. Merton had zijn ordebroeder Basil Pennington aangemoedigd met deze serie te beginnen, om er teksten in te publiceren van middeleeuwse en contemporaine cisterciënzer-schrijvers.

De laatste jaren van Merton's leven hebben veel meesterwerken opgeleverd, onder andere: Conjectures of a Guilty Bystander, Mystics and Zenmasters en Zen and the Birds of Appetite. Dit werk ligt wellicht in het verlengde daarvan, maar is veel minder op de voorgrond tredend, veel ingetogener. Dat heeft natuurlijk alles met het thema te maken: het gebed. Daarbij passen geen grote woorden of royale vergezichten.  Merton schrijft dit boek primair voor kloosterlingen, zoals blijkt uit zijn inleiding, maar richt zich over die kloosterlingen heen tot iedere christen, want “iedere christen hoort toch in zekere mate een mens van gebed te zijn.” Hij legt ook uit waarom hij dat doet: “Zeker onder druk van het moderne stadsleven kennen velen de behoefte aan een zekere innerlijke stilte en zelfdiscipline. Al was het maar om zichzelf te blijven om hun inwendige vrijheid, hun menselijke en christelijke zelfstandigheid veilig te stellen” (p.15); welke profetische woorden voor onze tijd van sociale media!  In dit boek gaat Merton op zoek naar de bronnen van christelijk gebed. Hij beschrijft de traditie van het persoonlijke en meditatieve gebed, dat het niet van veel woorden moet hebben, maar van stil worden, ruimte voor God maken en die ruimte niet zelf proberen te vullen. Het gaat daarbij niet om een techniek, om een systeem, maar veeleer om een instelling, een geestelijke gesteldheid die moet worden ingeoefend. Natuurlijk grijpt hij daarbij terug op de Lectio Divina en de traditie van de Woestijnvaders. Er zijn hoofdstukjes over Gregorius de Grote, Bernardus van Clairvaux, Aelred van Rievaulx, Johannes Tauler, de hesychastische traditie van de Philokalia en natuurlijk over Jan van het Kruis. Deze laatste, en dan met name zijn “de bestijging van de berg Karmel” komt uitgebreid aan de orde. En zo leidt Merton ons, als een echte mystagoog, door de hele christelijke traditie van het meditatieve gebed.

In ons laatste Mertonweekend, liet pater Johannes Schiettecatte ons zien dat echter ook in al deze teksten Merton's grote vertrouwdheid met andere tradities doorklinkt, zoals het zen-boeddhisme, de upanishaden, en het soefisme. Merton is daar niet expliciet over – hij noemt zen maar één keer in dit boek – maar zijn uitleg over de christelijke traditie correspondeert heel sterk met de wijsheid uit het oosten. Dat hij dit niet expliciet maakt heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat hij niet nog meer problemen wilde krijgen met kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die al forse kritiek op hem hadden over zaken als zijn verzet tegen de Vietnam-oorlog.  Contemplatief gebed heeft vooral te maken met de terugkeer naar ons hart, waar we God, die in ons leeft kunnen ontmoeten. Wie God echter probeert te be-grijpen zal Hem nooit vinden. Deze tegenstelling drukt Merton als volgt uit: “Men begint te verstaan wat contemplatie betekent wanneer men intuïtief en spontaan het duistere en onbekende pad dat door dorheid voert boven alle andere toegang verkiest. De contemplatief wil eerder niet weten dan weten. Liever niet genieten dan wel genieten. Liever geen bewijs hebben van Gods liefde… Enkel wanneer we alles in ons kunnen prijsgeven, alle verlangen om Gods tegenwoordigheid te constateren, te kennen, te smaken en te ervaren, worden we werkelijk bekwaam zijn tegenwoordigheid te ervaren…” (p.86). In deze passage sluit Merton mooi aan bij de opvattingen van de Soefi-meesters, maar ook en vooral bij de teksten van Jan van het Kruis. Het is geen geringe opgave die hier geformuleerd wordt, maar wanneer we onszelf zo leeg maken, vinden we wellicht onze ware bestemming, of, met Merton's woorden: “Mijn ware identiteit ligt verborgen in Gods uitnodiging tot vrijheid en mijn antwoord daarop. Dit betekent: ik moet van mijn vrijheid gebruikmaken om in volle verantwoordelijkheid en oprechtheid te beminnen. Mijn gedrag moet mij niet enkel opgedrongen worden door uitwendige instanties noch moet ik het zelf bepalen volgens aanvaarde sociale normen maar ik moet mijn liefde richten tot de werkelijke persoon van mijn naaste en Gods wil tot de mijne maken in zijn naakt, dikwijls ondoorgrondelijk mysterie” (p.65)

Dit rijpe werk van Merton zet aan tot bezinning, tot heroverweging, maar is vooral een oproep om het contemplatieve gebed serieus te nemen. Dat is niet alleen wezenlijk voor ons eigen leven, maar wellicht noodzakelijk voor de hele kerk. Merton sluit zijn boekje af met enigszins vermanende woorden, die sterk doen denken aan de uitspraak die de jezuïet Karl Rahner in 1966 deed: “De toekomstige vrome zal een mysticus zijn, iemand die iets heeft ervaren, of hij zal niet meer zijn”. Merton formuleert het wat anders, maar niet minder profetisch: “Zonder contemplatie en innerlijk gebed kan de Kerk haar missie om de mensheid te transformeren en te redden onmogelijk vervullen. Zonder contemplatie zal ze zich gedwongen zien cynische wereldmachten te dienen hoe luid ook haar gelovigen mogen verklaren dat ze enkel het Rijk Gods zoeken. Zonder een echt diep verlangen naar contemplatie, zonder een algehele liefde tot God en een onlesbare dorst naar zijn waarheid, wordt religie tenslotte slechts een verdovend middel.”(p.112)   Willy Eurlings