26 januari: HH. Robertus, Albericus en Stefanus, stichters van Cîteaux

Het cisterciënzer leven is in wezen een gemeenschappelijk beschouwend leven waarin de nederigheid, armoede en liefde tot het gemeenschappelijk leven worden beschouwd als middelen om de ziel in afzondering geschikt te maken voor de eenwording met God in mystieke kennis. Stefanus Harding had de bijna wonderbaarlijke synthese van wet en liefde bereikt, de geschiktheid om de voorschriften van de heilige canones ongeschonden en gaaf te zien in de liefde waardoor zij waren ingegeven en waarin zij worden volbracht.

Zoals een andere cisterciënzer, Adam van Perseigne, het verwoordde: “De wet is de liefde, die bindt en verplicht.” Stefanus heeft in feite een aanpassing van de Regel aan de omstandigheden van de twaalfde eeuw tot stand gebracht, dat het werk is van een religieus genie. In alles vinden wij de vroege cisterciënzers vervuld van de ‘werkelijkheid’ van het monnikenleven. Zij waren onvermoeibaar in het zoeken naar het onvervalste, naar het authentieke. Trouw aan de strenge cisterciënzer observantie is de voorwaarde die de monnik in staat stelt zijn ziel te openen voor de zwijgende, inwendige onderrichting van Christus.

Door de Regel te onderhouden en zijn abt te gehoorzamen zet hij zich aan de voeten van Christus, de enige ware Leraar van het inwendig leven. Want het werkelijke werk van de volmaaktheid in de ziel van de monnik moet gebeuren door de heilige Geest, die alleen spreekt tot de nederige.

 

Thomas Merton, Het stille leven