Stan Broos
In 1989 ontving de Dalai Lama, de hoogste priester van de Gelugpa’s, de veertiende in de reeks van de boeddhistische leiders van Tibet, de Nobelprijs voor de vrede. Samen met honderdduizend volgelingen was hij in 1959 naar India gevlucht onder druk van de Chinese communisten. In deze bijdrage willen we de onmoeting die Thomas Merton met deze man had in november 1968 in herinnering brengen. We zullen vooral enkele passages uit Mertons ‘Aziatisch dagboek’ volgen (1). Sinds 1960 leeft de Dalai Lama in Dharamsala, een klein stadje in de Himalaya ten noorden van Delhi. Hij blijft de onafhankelijkheid van zijn land eisen en de beëindiging van de Chinese bezetting. Toen hij na zijn Europese rondreis in 1982 naar zijn land teruggekeerd was, herhaalde hij voor enkele persmensen zijn boodschap aan de wereld: “Wereldvrede zal pas werkelijkheid worden als we vrede hebben met onszelf, innerlijke vrede. Er kan geen blijvende vrede groeien in een sfeer van haat. We moeten de vernielende krachten overwinnen met liefde, eerbied voor de anderen en medelijden, de hoofddeugden die Boeddha ons heeft nagelaten” (2). Toen hij ervan op de hoogte gebracht werd dat de Nobelprijs voor de vrede aan hem toegekend was, reageerde hij als volgt: “Dit soort erkenning van mijn geloof stel ik ten zeerste op prijs. Ik geloofde inderdaad steeds in de liefde, in medelijden en een vorm van universeel respect. Dit is potentieel in elke mens aanwezig. Ik ben helemaal niets bijzonders, ik ben een gewone boeddhistische monnik, niets meer en niets minder” (3). Verder zullen we ook gebruik maken van het interview dat de Dalai Lama toestond toen men in het begin van de jaren tachtig werkte aan “gThe Film Biography” over Thomas Merton. Dit interview werd gepubliceerd in het boekje Merton by Those Who Knew Him Best (4). Toen Merton in 1968 naar het Oosten vertrok, schreef hij: “Mocht ik niet terugkomen alvorens ik mijn groot doel bereikt heb (“settled the great affair”) en alvorens ik het grote medeleven heb gevonden” (5). Hij kon niet weten dat hij enkele maanden later te Bangkok bij een ongeval om het leven zou komen. Zoals steeds hield Merton ook tijdens deze eerste en enige grote reis die hij maakte, een dagboek bij. Daarin noteerde hij allerlei dingen waarvan hij dan later gebruik zou kunnen maken bij het schrijven van weer een nieuw boek. Zo noteerde hij bij zijn afreis: “Ik ben op weg naar huis, naar het huis waar ik in dit lichaam nog nooit geweest ben, waar ik nog nooit geweest ben met deze koffers en met al deze boeken” (6). Ongetwijfeld zou zijn Asian Journal er helemaal anders uitgezien hebben, als de auteur dit dag- of reisboek zelf had kunnen schrijven. Nu beschikken wij alleen maar over een nauwkeurige en tamelijk dorre verzameling van Mertons reisnota’s (7). Wat noteerde Merton zoal in zijn dagboek in verband met de ontmoeting van de Dalai Lama? Op 4 november in de namiddag ontmoette hij hem voor het eerst en hij schreef dat hij diep getroffen was door de Dalai Lama en door de prachtige omgeving. “Hij is een heel indrukwekkende persoon. Hij is krachtig en oplettend en groter dan ik dacht. Hij is een soliede, werkzame, gulle en hartelijke man die zeker bekwaam is om met enorme problemen bezig te zijn, waarover hij echter niet dadelijk praat. Er werd niet over politiek gesproken. De hele conversatie handelde over godsdienst en filosofie en vooral over de verschillende wijzen van mediteren. Hij vertelde dat hij blij was me te ontmoeten en dat hij heel wat over mij gehoord had. Ik sprak vooral over wat mij interesseerde, over mijn belangstelling voor de Tibetaanse mystiek. Hij deelde me ook bepaalde dingen mee die heel vertrouwelijk en oprecht waren” (8). Die namiddag schreef Merton: “Ik heb een groot vertrouwen in deze echt charismatische man. Alle Tibetanen zijn heel indrukwekkende mensen en hun deugdelijkheid draagt er heel wat toe bij om sommige kinderlijke handelingen te relativeren. Het was een heel goede ervaring” (9). Hij verheugde zich om alles wat hem ten deel viel en merkte op dat de atmosfeer daar ook niet erg rustig was. Het heimwee naar huis knaagde soms. “De wijze waarop ik zo plots hierheen gebracht werd blijft me steeds maar verbazen. De enkele dagen hier in het verre Dharamsala waren in ieder geval uitermate vruchtbaar in alle opzichten: de pracht en de rust van de bergen, mijn eigen lezen en mediteren, de ontmoetingen met de lama’s en alle andere dingen. Het is verwonderlijk dat ik geen brieven ontvang. Niemand weet me hier en nu te bereiken” (10). “Als ik een betere kijk probeer te krijgen op het voorbije jaar, dan zie ik veel dingen die ik niet begrijpen kan. En misschien moet ik die ook niet verstaan. De laatste maanden waren veeleisend en vruchtbaar. Ik had behoefte aan de ervaringen van deze reis. Wat mijn kluis voor mij ook betekent, het was nodig uit Gethsemani weg te gaan, dat had al eerder moeten gebeuren” (11). Op verzoek van de Dalai Lama zelf heeft op 6 november een tweede ontmoeting plaats. Het werd een tamelijk diepgaande bespreking, vooral over de scholastieke en de oosterse benadering van de menselijke kennis. Ook wisselden ze van gedachten over meditatie en samadhi. “Ik zei dat het belangrijk was dat monniken in de wereld levende voorbeelden zouden zijn van de vrijheid en de omvorming van het bewustzijn die de meditatie kan opleveren. De Dalai Lama sprak over samadhi als een gecontroleerde concentratie” (12). Er was nog een derde ontmoeting op 8 november. De Dalai Lama bleek enorm geïnteresseerd in het westers monnikenwezen en stelde dan ook een hele reeks concrete vragen daarover. Merton raadpleegde zijn gesprekspartner ook in verband met de toespraak die hij in Bangkok zou houden over het marxisme en het kloosterwezen. Tot besluit van dit laatste gesprek noteerde hij in zijn dagboek: “Het was een heel warme en hartelijke discussie en op het einde voelde ik aan dat we heel goede vrienden geworden waren en dat we in zekere zin heel dicht tot mekaar gekomen waren. Ik voel een groot respect en een diepe genegenheid voor hem als persoon en ik geloof ook dat er een echte geestelijke verbondenheid tussen ons bestaat. Hij merkte op dat ik een ‘katholieke geshe’ was, wat volgens Harolds zeggen de hoogst mogelijke lofprijzing was vanwege een Gelugpa, zo iets als een doctoraat honoris causa” (13). Wat nu volgt is een gedeelte uit de brief, die Merton daags na het laatste onderhoud met de Dalai Lama schreef (14). “De voornaamste bedoeling van deze brief is u iets te vertellen over mijn contacten met de Tibetaanse mystiek en over mijn ontmoeting met de Dalai Lama in zijn nieuw hoofdkwartier, hoog in de bergen van Dharamsala, dat een nachtreis met de trein verwijderd is van Delhi, in de richting van de Himalaya. Ik verbleef acht dagen in Dharamsala en deed daar zowat een retraite, ik las en mediteerde en ontmoette Tibetaanse meesters. Ik had drie lange gesprekken met de Dalai Lama en ik sprak ook met vele anderen. “De Dalai Lama is het religieuze hoofd van de Tibetaanse boeddhisten en in zekere zin ook hun politieke leider. Zoals je ongetwijfeld weet is hij gevlucht uit Tibet in 1959, toen de Chinese communisten dit land in bezit namen. Er zijn veel Tibetaanse vluchtelingen die leven in tenten in de bergen en zo ontstonden er veel kolonies op de theeplantages. Op deze plantages heb ik enkele monastieke gemeenschappen gezien. De Dalai Lama is erg geliefd bij zijn mensen en die mensen houden van bidden heb ik gezien. Sommigen lijken voortdurend te bidden en ik bedoel dan geen monniken maar wel leken. Er zijn er die steeds een rozenkrans in hun hand hebben en ik heb er ook gezien met gebedswieltjes. Gewoonlijk lacht men in het Westen nogal met die gebedswieltjes, maar de mensen die ik ze heb zien gebruiken leken me heel ingetogen. Ze waren duidelijk diep in gebed en heel devoot. “De Dalai Lama is drieëndertig jaar oud, hij is een heel attente man vol energie. Hij is eenvoudig en hartelijk en hij sprak open en oprecht. Hij is helemaal niet wat men zou verwachten van een politieke emigrant en wat hij zei over het communisme leek heel fair en objectief. Hij heeft een echte monastieke en mystieke belangstelling. Hij is een religieus leider en een geleerde en ook een man die heel zeker een opmerkelijke monastieke vorming heeft genoten. We spraken haast uitsluitend over een leven van meditatie, over samadhi (concentratie), die de eerste trap is van de meditatie-discipline en waarbij men systematisch de geest verheldert en tot bezinning brengt. De Tibetanen hebben een heel accurate, subtiele en wetenschappelijke kennis van ‘de geest’ en ze experimenteren volop inzake meditatie. We spraken ook over hogere vormen van gebed, over de Tibetaanse mystiek die over het algemeen erg esoterisch is en strikt geheim gehouden wordt, inzonderheid als het gaat over de vergelijking van Tibetaanse mystiek en Zen. In de beide gevallen is de hoogste mystiek heel ‘eenvoudig’. Altijd en overal bleef de Dalai Lama benadrukken dat men niets kan bereiken in het geestelijk leven zonder totale overgave, zonder blijvende inspanning, zonder een ervaren leider, zonder echte discipline en zonder het samengaan van wijsheid en methode (die in de Tibetaanse mystiek erg benadrukt wordt). Hij had veel belangstelling voor ons westers kloosterwezen en de vragen die hij stelde over het cisterciënzerleven waren interessant. Hij wilde meer weten over de geloften en of de geloften betekenden dat men zich overgaf aan een ‘hoger levensdoel’ in het mystieke leven. Hij wilde ook weten of de geloften een initiatie betekenden in een mystieke traditie en ervaring onder de leiding van gekwalificeerde meesters, ofwel of het gewoon hetzelfde was als ‘een eed’, een soort afwachtende toestemming. Toen ik uitleg gaf over de geloften verlangde hij nog te weten welk doel de monniken nastreefden, of er gelegenheid was voor een diep mystiek leven in onze kloosters. Ik zei toen dat het dit was wat ze verondersteld werden te doen, maar dat veel monniken geïnteresseerd leken in iets anders… Ik wou echter opmerken dat sommige monniken in de omgeving van de Dalai Lama zich bekloegen over dezelfde dingen als onze monniken: gebrek aan tijd, te veel werk, te weinig kans om zich te wijden aan meditatie, enz… Ik veronderstel niet dat de Dalai Lama veel tijd heeft, maar in de lange gesprekken die we hielden over meditatie kon ik merken dat hij daar zeer ver in gevorderd was en dat hij een man was met grote talenten. Ik heb ook vele andere Tibetanen ontmoet die even indrukwekkend waren, waaronder ook Tibetaanse leken, die zeer ver gevorderd waren in een speciaal soort Tibetaanse contemplatie, dat zo iets was als Zen en dat dzogchen genoemd wordt.” We willen ook enkele belangrijke passages weergeven van de andere gesprekspartner bij deze ontmoetingen. Deze reacties komen uit het hogervermelde interview met de Dalai Lama dat tot stand kwam met het oog op de ‘Film Biography’. “Voordat ik deze Thomas Merton ontmoette wist ik niet veel over hem. Wij praatten dus hier in deze zelfde ruimte en we bekeken elkaars gezicht en we drukten bepaalde dingen uit en met ieder woord en met elke minuut werd het begrijpen dieper. “Ik keek in zijn gelaat. Ik zag een goed menselijk wezen. Ik weet niet goed hoe ik dat moet uitleggen, maar… men zou kunnen zeggen, als van iemand die een diepe menselijke ervaring heeft. En dat is natuurlijk heel bijzonder. Hij was niet iemand die altijd maar over anderen praatte of die neerkeek op de andere mensen. Helemaal niet. Hij was eerlijk, waarheidslievend. “Ik kon merken dat hij een diepe belangstelling had voor de oosterse filosofie, hoofdzakelijk voor het boeddhisme en inzonderheid voor meditatie. Hij getuigde van een uitzonderlijk begrip. Hij was heel open van geest. Dat is goed. Zo iemand was heel nuttig in deze tijd, denk ik, juist toen het Oosten en het Westen elkaar begonnen te kennen. “Ik heb steeds gedacht dat het heel belangrijk is, hoogst noodzakelijk, een fundamenteel menselijk gevoelen te ontwikkelen, of een soort beseffen van de eenheid van het hele mensdom. Verschillende rassen, verschillende ideologieën, verschillende godsdiensten werken soms verdelend, soms zijn zij de bron van conflicten of problemen. Maar als men de verschillende godsdiensten en filosofieën op de juiste wijze benadert, stelt men vast dat ze dezelfde zijn. Het doel is steeds te komen tot een beter menselijk wezen, een goed mens, een goede menselijke gemeenschap, een gelukkigere menselijke samenleving. Dit is natuurlijk afhankelijk van individuele mensen, maar Thomas Merton was iemand die daar mee bezig was. Hij was inderdaad een christen, maar hij was erg open van geest, zodat hij tussen de verschillende religieuze ideeën kon zoeken naar datgene wat ze eigenlijk willen bereiken. En ja, door hem leerde ik andere godsdiensten beter begrijpen en respecteren, heel speciaal de christelijke godsdienst. Door hem te ontmoeten ontdekte ik dat christelijke en boeddhistische monniken heel wat zaken gemeen hebben, in hoofdzaak hun levenswijze, hun eenvoud en rust en de grote aandacht die ze hebben voor hun eigen geestelijke ontwikkeling” (15). “Als resultaat van onze besprekingen begon ik aan te voelen dat ik me bevond tegenover iemand die een groot verlangen had om te leren. Daarom vond ik het behoorlijk en passend hem een katholieke geshe te noemen. Dit betekent ‘een onderzoeker’ of ‘een geleerde’. Ik zou ook kunnen zeggen dat hij een heilig mens was. Ik ken niet heel juist de westerse betekenis van deze term ‘heilig’, maar vanuit het boeddhisme gezien is een heilige iemand die oprecht leeft naar wat hij weet. Dat noemen wij een heilige. Iemand die ondanks zijn kennis en zijn levenssituatie een heel eenvoudig en eerlijk leven leidt en andere mensen respecteert. En deze kwaliteiten vond ik bij Thomas Merton” (16). Deze man, die tijdens zijn leven als monnik ‘voortdurend op zoek was naar Gods aanwezigheid’, werd ook en dan vooral op rijpere leeftijd gedreven door een enorm verlangen naar kennis. De aantrekkingskracht die de oosterse religies op hem uitoefenden, heeft inderdaad misschien wel te maken met dat wat Marco Pallis beschrijft als “de kwalen die historisch in onze westerse beschaving tot ontwikkeling kwamen, met name de Griekse filosofie, de Romeinse zin voor wettelijkheid en onze collectivistische obsessie”. Naar zijn zeggen zou alles wat er enigszins toe kan bijdragen om onze geest te bevrijden van deze beperkingen en belemmeringen heilzaam zijn. Merton had volgens Marco Pallis dan ook zeer goed begrepen dat een diepgaande en ernstige kennis van de oosterse religie en filosofie een heel kostbare hulp kon zijn voor de oprechte christen (17). Voor deze ‘dolleman die naar het Oosten holde’, gedreven als hij was door zijn drang naar verinnerlijking en verdieping, is deze ontmoeting met de Dalai Lama vermoedelijk een van de hoogtepunten geworden op zijn laatste pelgrimstocht. Uit wat hij enkele weken voor zijn afreis in zijn dagboek noteerde, weten we immers tamelijk nauwkeurig welke hoop en welke diepe verlangens hij met zich meedroeg en wat hij van deze hele onderneming verwachtte. “Ik vertrek met een heel open geest en ik hoop zonder speciale illusies. Ik hoop eenvoudig te genieten en te profiteren van deze reis om te leren en tot uitwisseling te komen en misschien iets of iemand te vinden die me zal helpen om vooruitgang te maken op mijn geestelijke zoektocht. Ik trek er niet op uit met de vaste bedoeling niet meer terug te komen en evenmin om ondanks alles wel terug te keren. Ik voel aan dat er hier niet veel bijzonders is voor mij op dit ogenblik en ik heb er nood aan me open te stellen voor allerlei nieuwe mogelijkheden. Ik hoop dat dit ook zal gebeuren. Toch blijf ik een monnik van Gethsemani. Ik wil in ieder geval mijn dagen hier beëindigen. Ik weet het niet en misschien is dit ook niet belangrijk. Maar het belangrijkste is volmaakt Gods wil te volgen in deze door de voorzienigheid geboden kans, wat er ook moge gebeuren” (18). Hierbij aansluitend is het tevens boeiend te lezen wat de Dalai Lama zelf later in zijn memoires noteert over de monnik die uit het verre Amerika bij hem op bezoek kwam. “Eén van de plezierigste herinneringen uit die tijd is mijn ontmoeting met Thomas Merton, de Amerikaanse benediktijner monnik (19) die mij in november 1968 een bezoek bracht, een paar weken voor zijn tragische dood in Thailand. We hadden drie gesprekken met elkaar. Merton was een goedgebouwde man van gemiddelde lengte en hij had nog minder haar dan ik, al kwam dat niet doordat zijn hoofd kaalgeschoren was zoals het mijne. Hij droeg grote laarzen en een leren riem om zijn wit habijt. Maar opvallender dan zijn uiterlijk dat op zich heel bijzonder was, was het innerlijk leven waar hij blijk van gaf. Hij was duidelijk een echt nederig en diep spiritueel mens. Voor het eerst werd ik getroffen door zo’n uitstraling van spiritualiteit in iemand die het christendom beleed. Na die tijd heb ik meer mensen ontmoet met dergelijke kwaliteiten, maar hij was het die mij liet zien wat het woord ‘christen’ eigenlijk betekent. “Onze ontmoetingen waren heel plezierig. Merton had niet alleen veel gevoel voor humor, hij was ook erg goed geïnformeerd; ik noemde hem een katholieke geisha. Wij spraken over intellectuele en spirituele dingen die ons beiden interesseerden en wisselden informatie uit over het kloosterleven van onze tradities. Ik was er erg op gebrand veel te leren over de kloosters in het westen. Hij vertelde mij heel wat dingen die me nogal verbaasden, met name dat christenen die mediteren daarbij niet een bepaalde lichaamshouding aannemen. Ik ga er van uit dat de lichaamshouding en ook de ademhaling een wezenlijk onderdeel vormen van de meditatiebeoefening. We hadden het ook over de geloften die christelijke monniken en nonnen moeten afleggen. “Van zijn kant wilde Merton alles weten over het bodhisattva-ideaal. Ook hoopte hij een leraar te vinden die hem zou kunnen laten kennismaken met het tantrisme. Alles bij mekaar was het een zeer zinvolle uitwisseling van gedachten, niet in het minst omdat ik ontdekte dat er veel overeenkomsten zijn tussen het boeddhisme en het katholicisme. Ik was dan ook erg bedroefd toen ik hoorde over Mertons plotselinge dood. Hij was als een sterke brug tussen onze twee zo verschillende religieuze tradities en hij bracht mij vooral het besef bij dat elke grote godsdienst die liefde en mededogen leert, goede mensen kan voortbrengen” (20). Aantekeningen 1) The Asian Journal of Thomas Merton, New Directions, New York, 1975. 2) Jozef SPAE, De Dalai Lama: Man van Vrede, Ipis documentatie 12/83, (uit: Wereldwijd). 3) The Herald Tribune, 6 oktober 1989. 4) Paul WILKES, Merton by Those who knew him best, Harper & Row, San Francisco, 1984. 5) The Asian Journal of Thomas Merton, New Directions, New York, 1975, blz. 4. 6) Op. Cit., blz. 5. 7) Op. Cit., blz. XI-XVI. 8) Op. Cit., blz. 100-101. 9) Op. Cit., blz. 103. 10) Op. Cit., blz. 103. 11) Op. Cit., blz. 103-104. 12) Op. Cit., blz. 112. 13) Op. Cit., blz. 125. Harold is de man die tijdens het gesprek als tolk optrad. 14) Op. Cit., appendix VI, November Circular Letter to Friends, blz. 321-323. 15) Paul WILKES, Merton by Those Who knew him best, blz. 145-146. 16) Op. Cit., blz. 147. 17) Zie de inleiding Thomas Merton (1915-1968), Appréciation de sa vie par quelqu’un qui l’a connu, in: Zen, Tao et Nirwana, Esprit et Contemplation en Extrême Orient, (vertaald door F. LEDOUX), Fayard, Parijs, 1970, blz. 13-14. 18) Uit Notebook 40, blz. 105, (Thomas Merton Studies Center, Bellarmine College, Louisville). Deze tekst wordt geciteerd in: Robert E. DAGGY, The Alaskan Journal of Thomas Merton, blz. 5. 19) Hij is blijkbaar niet goed op de hoogte van het westers monnikenwezen! 20) Au loin la Liberté, mémoires du Dalaï-Lama, Fayard, Parijs, 1990, blz. 268-269. Van dit werk bestaat een Nederlandse vertaling onder de titel Vrijheid in Ballingschap, de Autobiografie van de Dalaï Lama van Tibet, Karnak, Amsterdam, 1990.