Thomas MERTON, The Sign of Jonas. Harcourt, Brace & Company, 1953.
In 1953, 5 jaar na zijn intrede in de Abdij van van O.L. Vrouw van Gethsemani (Kentucky, V.S.), verscheen “The Sign of Jonas”, Mertons boek over zijn jaren vóór zijn priesterwijding en een korte periode erna (1946-1952). Het boek is een stilstaan en een nabeschouwing bij dagboekaantekeningen over meerdere jaren. Het geeft een beschrijving van zijn alledaagse en persoonlijk leven in het trappistenklooster. Daar wordt zijn spirituele leven volwassener en groeit de zekerheid over zijn roeping. Vooral aan dat laatste dankt het boek zijn titel. Want net als de profeet Jonas heeft de ongedurige Merton de neiging de tegenovergestelde richting van Gods bedoelingen met hem te kiezen en zal als door de buik van een paradox teruggeworpen worden, daar waar zijn bestemming zal liggen.
Het is nog steeds een boek voor vandaag, vlot geschreven en tegelijkertijd diepgravend, persoonlijk en aansprekend, met ernst en een onderkoelde humor Merton eigen. Voor velen een van Mertons beste boeken, sommigen zeggen zelfs: het beste.
Voor een hernieuwde of eerste kennismaking maakt Merton het de lezer makkelijk, door in zijn uitgebreide proloog “Journey to Niniveh” in grote stappen zijn boek aan ons voor te stellen.
Allereerst het belang van het trappistenleven zelf en de stuwkracht die uitgaat van een volhardende toewijding. Merton gaat ervan uit dat de lezer enigszins vertrouwd is met het trappistenleven. Maar toch geeft hij extra toelichting op de regels en de mores waar verduidelijking nodig is voor een beter verstaan van het dagelijks leven van de monnik, van de gemeenschap en van Mertons avontuur met God en mensen. Zo is bijvoorbeeld het trappistenleven niet naar buiten gericht (geen preken buiten de deur, alleen schrijven en onderwijs voor intern gebruik e.d.), stilte en zwijgen zijn alles overheersend. Monniken leiden een sober leven met een eenvoudig, soms karig dieet, maar het houdt hen gezond en langlevend. In de dagelijkse bezigheden van de abdij speelt de boerderij een grote rol. Naast het werk en het koorgebed besteedt de monnik zijn tijd aan lezen, mediteren en contemplatief gebed.. Zo wordt het echte doel van het monastieke leven een staat van eenvoudig gebed en vereniging met God, meer of minder intens, afhankelijk van het moment van de dag, waarin ieder individueel zijn eigen ritme ervaart. Zo wordt de ziel onder de directe en intieme invloed van Gods handelen gebracht.
Maar wat te doen als in 4-5 jaar tijd de abdijbevolking uitgroeit tot 270 monniken, samengepakt in een abdij berekend op 70 van hen? Stilte? Eenzaamheid? Alle organisatorische aspecten van het abdijleven ten spijt, blijft datgene wat in de diepte van de ziel van de monnik gebeurt voorop staan. Weliswaar wordt veel bepaald door wat om hem heen gebeurt, maar tegelijkertijd maakt hij een eigen ontwikkeling door die niet altijd samenvalt met de kalme stroom van kerkelijke feesten en jaargetijden.
Een groot deel van het boek gaat over zijn wijding tot priester. Uit alles blijkt zijn verlangen ernaar, maar een makkelijke weg is het niet, soms zelfs een ziekmakende worsteling. Maar dan de vreugde om het misoffer te mogen opdragen, waarbij hij zich voelt als de priesters in de tempel van Jeruzalem. Een groot moment ook waarbij veel van zijn oude vrienden aanwezig konden zijn.
”The Sign of Jonas” is niet een echt geestelijk dagboek, al beschrijft Merton in grote lijnen zijn eigen innerlijke ontwikkeling. Hij had lering getrokken uit de reacties op “The Ascent to Truth”. Door een teveel aan technische termen kwam onvoldoende over wat persoonlijk aansprekend en vitaal voor de religieuze ervaring zou moeten zijn. In “The Sign of Jonas “ richt Merton zich dan ook niet op dogma’s als zodanig, maar op hun weerslag op het leven van een ziel waarin ze concrete werkelijkheid moeten worden.
Merton was van mening dat zijn boek misschien aantrekkelijker was geworden als hij meer over sommige monniken zelf had geschreven. Maar ook zij hebben recht op privacy , iets dat hij door eigen schuld (het succes van “Louteringsberg”) verloren had. Heel bijzonder is ook zijn omgang met en zijn affectie voor zijn abt Dom Frederic, die als een wijs vader Merton de kans gaf te schrijven.
Natuurlijk staat hij ook stil bij de 5 geloften waar de monnik zich aan bindt: armoede kuisheid, gehoorzaamheid, stabiliteit en conversio morum. Ze maken de monnik vrij van onzekerheden, zorgen en illusies, een volledig aan zichzelf verzaken om zo een verborgen leven te leiden in Christus. Voor Merton woog de gelofte van stabiliteit erg zwaar. Benedictus had in zijn tijd al heel goed door dat veel van zijn volgelingen zochten naar de “perfecte abdij”.Het vraagt van de monnik een diep geloof en de erkenning dat het er niet toe doet waar we zijn en met wie we zijn. Stabiliteit is moeilijk voor wie het bijzondere in zijn roeping zoekt. Die gelofte is voor Merton de buik van de walvis. Ook hij zocht vanuit Gethsemani naar een perfecte abdij, naar de perfecte eenzaamheid, was bereid mee te gaan met de stichters van een nieuwe abdij . Maar hij ontdekte gaandeweg dat God heel goed weet wat en hoeveel wij nodig hebben. Dit boek gaat dus over dit probleem en Mertons oplossing. God zond de profeet Jonas naar Niniveh en Merton vond dat hij, net als Jonas, de andere kant uit moest. God wees in één richting, Mertons idealen in de andere. Via de buik van de walvis kwam Jonas toch terecht naar waar hij was gezonden. Hier lijkt mij het slot van de proloog op zijn plaats:
“Het teken dat Jezus beloofde aan de generatie die Hem niet begreep was ‘het teken van Jonas de profeet’- d.w.z. het teken van zijn eigen Wederopstanding. Het leven van iedere monnik, van ieder priester, van iedere christen is getekend met het teken van Jonas, omdat we allemaal leven door de kracht van Jezus’ Opstanding. Maar ik voel dat mijn eigen leven heel in het bijzonder van dit grote teken is voorzien, dat doopsel en monastieke gelofte en de priesterwijding gebrand hebben in de wortels van mijn wezen, want net als Jonas bleek ik te reizen naar mijn bestemming in de buik van een paradox.”
Tot slot mag niet onvermeld blijven de schitterende epiloog. Op corvee als nachtwacht, doorkruist Merton met zijn lantaarn alle delen van de abdij en staat stil bij wat daar gebeurt en omgaat in de harten van de mensen die er verblijven. Een ware metafoor voor het leven van de mens. Schitterend zoals hij bijvoorbeeld zijn bestijging van de toren beschrijft: “En nu ademt mijn hele wezen de wind in die door de toren blaast, en mijn hand grijpt naar de deur waardoor ik de hemelen zal zien. De deur zwaait open over de uitgestrekte zee van donkerte en gebed. Zal het zo zijn, op het moment van mijn dood? Zult Gij een deur openen op het grote bos en mijn voet doen zetten op een ladder onder de maan en mij meevoeren tussen de sterren?”
Al met al nog steeds een prachtig boek, onderhouden, waar Mertonniaanse ernst en humor elkaar afwisselen. En het Engels mag geen probleem zijn.
Guus Franken