De kerk stond stijf van plechtige, feodale en ondraaglijke ficties. Die hang naar luister, naar versiering en vertoon komt mij voor als ‘werelds’, zelfs al wordt dit alles verondersteld ‘ter ere Gods’ te zijn. De lente daarbuiten leek me heiliger. Die paasmiddag ging ik naar het meer en zat daar zwijgend te kijken naar de groene knoppen; de wind scheerde over het volkomen stille wateroppervlak, een muskusrat peddelde langzaam naar de overkant. Vredig en betekenisvol. Zachte lentelucht. Je kon er ademen. De alleluja’s kwamen vanzelf terug.
Thomas Merton, Conjectures of a Guilty Bystander. p. 295