Wanneer we de ander buitensluiten en weigeren hem te beschouwen als een persoon, als een ander zelf, dan nemen we onze toevlucht tot de ‘onpersoonlijke wet’ en de abstracte ‘natuur’. Dat wil zeggen dat we de werke-lijkheid van de ander blokkeren, we snijden het onderlinge contact tussen onze natuur en de natuur van de ander af, en we hebben alleen maar oog voor onze eigen natuur, met zijn rechten, zijn aanspraken en zijn eisen. En we rechtvaardigen het kwaad dat we onze broeder aandoen door hem niet als onze broeder te zien, maar alleen maar als een tegenstander, een beschuldigde.
Thomas Merton, brief aan Dorothy Day in The Hidden Ground of Love p.140