Alleen en weerloos

Ik begin voor Christus te leven als ik het ‘einde’ of de ‘grens’ bereik van wat mij scheidt van mijn naaste. Als ik bereid ben de grens over te steken word ik een vreemdeling, ga ik de wildernis in die niet ‘mezelf’ is en waar ik niet lang de mij vertrouwde lucht inadem, waar ik het vertrouwde, vertroostende kabaal van de stad waar ik thuis ben niet mee hoor. Voorbij die grens ben ik alleen en weerloos in de woestijn van God.

Seasons of Celebration Blz.97