Monastieke ervaring en de oost-westdialoog

(notities voor een lezing te houden in Calcutta, oktober 1968)

In oktober 1968 werd Merton door de Temple of Understanding uitgenodigd op zijn eerste Spiritual Summit Conference (Spirituele Topconferentie) in Calcutta. De Temple of Understanding (Tempel van Verstandhouding) is een organisatie van religieuze leiders en geïnteresseerde leken uit de hele wereld, opgericht in 1960 in Washington, met als doel “het onderwijs, de communicatie en de verstandhouding tussen de wereldreligies te bevorderen en een Tempel van Verstandhouding op te richten als centrum en symbool van deze onderneming”. Een van de belangrijkste activiteiten van de groep is een reeks ‘Spirituele Topconferenties’ geweest. De eerste van die conferenties vond, zoals reeds gezegd, plaats in 1968 in Calcutta, de tweede in 1970 in Genève en een derde in 1971 in Cambridge, Massachusetts. Een tempel in de zin van een echt gebouw gewijd aan de eredienst werd tot nog toe niet opgericht. Merton verbleef in Calcutta van 19 tot 27 oktober 1968 (zijn dagboekaantekeningen hierover werden gepubliceerd in The Asian Joumal of Thomas Merton, blz. 23-41). Op 23 oktober hield hij er twee conferenties. (De eerste kon u lezen in het maartnummer van het Contactblad); de voorbereidende notities voor de tweede leest u hieronder. ‘Voorbereidende notities’, want in zijn dagboek noteerde Merton dat hij zijn voorbereide tekst niet echt volgde.

1. In alle grote wereldreligies zijn er enkele individuen en gemeenschappen die zichzelf op een bijzondere wijze wijden aan het beleven van de volle consequenties en implicaties van wat zij geloven. Die toewijding kan een verscheidenheid aan vormen aannemen: sommige tijdelijk, andere blijvend; sommige actief en andere intellectueel; sommige ascetisch, contemplatief en mystiek. In deze tekst wordt de term ‘monastiek’ in een brede zin gebruikt voor die vormen van bijzondere contemplatieve toewijding die inhouden:
(a) een zekere afstandname of onthechting van de ‘gewone’ en ‘seculiere’ bezigheden van het leven in de wereld; een monastieke eenzaamheid, hetzij gedeeltelijk of totaal, tijdelijk of blijvend;
(b) een sterke betrokkenheid op de radicale innerlijke diepte van zijn religieuze en filosofische overtuigingen, de innerlijke en ervarings-‘grond’ van die overtuigingen en hun bijzondere spirituele implicaties;
(c) een bijzondere bekommernis om innerlijke transformatie, een verdieping van het bewustzijn met het oog op een mogelijke doorbraak en ontdekking van een transcendente dimensie van het leven voorbij aan die van het dagdagelijkse empirische zelf en van de vrome naleving van morele regels.
Dat monastieke ‘werk’ of die monastieke ‘discipline’ is niet alleen maar een individuele aangelegenheid. Het is tegelijk persoonlijk en gemeenschappelijk. Zijn gerichtheid is in een zekere zin suprapersoonlijk. Het gaat verder dan een louter psychologische vervulling op het empirische niveau en het gaat verder dan de grenzen van communiceerbare culturele idealen (van iemands eigen nationale, raciale, enz. achtergrond). Het streeft naar een zekere universaliteit en heelheid die nog nooit adequaat beschreven werden – en die wellicht ook niet kunnen beschreven worden – in psychologische termen. De grenzen overschrijdend die subject scheiden van object en zelf van niet-zelf, bereikt deze ontwikkeling een heelheid die door de verschillende religies op verscheiden wijzen beschreven wordt: een zelfrealisatie van atman, van de Leegte, van het leven in Christus, van fana en baqa (vernietiging en reïntegratie in het soefisme), enz.
Dat is niet noodzakelijk een kwestie van persoonlijke charismata (bijzondere goddelijke verlichtingen of profetische opdrachten), maar het wordt gewoonlijk verwacht voort te vloeien uit de discipline en de initiatie in een ‘traditionele religieuze weg’, dat wil zeggen een bijzondere wijze van leven en van bewustzijn die voldoet aan bepaalde ongeschreven, ja, niet uit te drukken voorwaarden. De speciale vorming die vereist is om aan deze voorwaarden te voldoen, wordt meegedeeld door ervaren personen of beoordeeld door een gemeenschap die iets heeft gedeeld van het traditionele bewustzijn dat we mystiek kunnen noemen, contemplatief, verlicht of spiritueel getransformeerd.
2. Op dit punt een parenthese over de taalproblemen. Er zijn grote moeilijkheden verbonden met woorden als ‘mystiek’: gebrek aan overeenstemming over hun betekenis, enz… Zonder al die problemen hier op te lossen, is het belangrijk om het onderscheid duidelijk te maken tussen het ‘monastieke’ type van toewijding, de ‘monastieke’ zoektocht naar een hoger type van bewustzijn, en ‘actieve’ types van toewijding gericht op ‘goede werken’ als onderwijs, ziekenzorg, enz. Jezuïeten zijn geen monniken (ofschoon zij vandaag geleerden tellen die een meer invoelend begrip hebben van monastieke kwesties en problemen dan veel monniken). Missionarissen zijn in het algemeen geen monniken. Verwarring op dit punt leeft nochtans in de westerse Kerk, vooral nu, nu de echte idee van ‘het contemplatieve leven’ wordt aangevallen, zelfs in het (katholieke) monastieke milieu. Nu we op algemene wijze naar die problemen hebben verwezen, mogen we twee punten beklemtonen:
(a) Zelfs in het hoogst actieve ‘Westen’ bestaat er desalniettemin een monastieke traditie die in de eerste plaats contemplatief is, en die traditie kent zelfs een heropleving in het protestantse milieu dat er oorspronkelijk vijandig tegenover stond.
(b) Er bestaat een reële mogelijkheid van contact op een diep niveau tussen deze contemplatieve en monastieke traditie in het Westen en de verscheidene contemplatieve tradities in het Oosten met inbegrip van de islamitische soefïs, de mystieke lekencontemplatieve verenigingen in Indonesië, enz., evenals de beter bekende monastieke groepen in hindoeïsme en boeddhisme.
3. Een woord over het orthodoxe als onderscheiden van het katholieke (westerse) mysticisme. De nadruk op contemplatie in Griekenland en Rusland. De hesychastische traditie. De Athosberg. Problemen van het orthodoxe monachisme vandaag.
Ofschoon het katholieke monachisme minder uitgesproken contemplatief is, bevindt het zich op dit ogenblik in een betere positie voor de dialoog met Azië wegens het klimaat van openheid voortvloeiend uit Vaticanum II. Het christelijk monachisme heeft een traditie van aanpassing en begrip met betrekking tot de Griekse filosofie en veel katholieken beseffen dat dat ook heel goed van toepassing zou kunnen zijn op hindoeïstische en boeddhistische filosofieën, disciplines, ervaringen. Er bestaat een duidelijke minderheid. Die is klaar voor een vrije en vruchtbare communicatie. Aanmoediging werd geboden door het Vaticaans Concilie.
4. Om terug te keren naar ons hoofdthema: wij kunnen gemakkelijk de bijzondere waarde zien van dialoog en uitwisseling tussen diegenen in de verschillende religies die zoeken door te dringen tot de ultieme grond van hun geloofsovertuigingen door een transformatie van het religieuze bewustzijn. Wij kunnen de zin zien van het delen van die disciplines die pretenderen een weg te bereiden voor ‘mystieke’ zelftranscendentie (met het nodige voorbehoud wat betreft het gebruik van de term ‘mystiek).
Zonder te beweren dat er een volledige eenheid bestaat van alle religies aan de ‘top’, het transcendente of mystieke niveau – dat zij allemaal vertrekken van verschillende dogmatische posities om elkaar te ‘ontmoeten’ op die top – is het zeker waar om te zeggen dat, zelfs waar er onverzoenbare verschillen bestaan in doctrine en in het geformuleerde geloof, er nog altijd grote gelijkenissen en analogieën kunnen bestaan op het gebied van de religieuze eivaring. Er is niets nieuws in de opmerking dat heilige mannen als Sint-Franciscus en Shri Ramakrishna – om er maar twee te noemen – een niveau van spirituele vervulling hebben bereikt dat tegelijk universeel herkenbaar is en van betekenis voor ieder die belangstelling heeft voor de religieuze dimensie van het bestaan. Culturele en doctrinele verschillen moeten blijven, maar zij ondermijnen niet een zeer reële kwaliteit van existentiële gelijkenis.
5. De bedoeling van deze tekst is in de eerste plaats duidelijk te maken dat het, op dat existentiële niveau van ervaring en van spirituele rijpheid, het mogelijk is om werkelijke en betekenisvolle contacten te krijgen en misschien nog veel meer daarbovenop. We zullen dadeüjk stilstaan bij de vraag wat dat ‘veel meer’ kan betekenen. Op dit ogenblik moet vóór alles één zaak beklemtoond worden. Zulke dialoog in de diepte, op de eigenlijke grond van de monastieke en van de menselijke ervaring, is niet enkel een kwestie van academisch belang. Het is niet gewoon iets waarvoor men sponsorgeld zou kunnen verwerven. Dat is wellicht ook waar, maar deze tekst gaat niet over dat bijzondere aspect van de kwestie. Dit is niet louter een kwestie van ‘onderzoek’ en van academische conferenties, werkwinkels, studiegroepen of zelfs van het opzetten van nieuwe institutionele structuren, die dan resultaten voortbrengen die kunnen toegevoegd worden aan de algemene accumulatie van nieuwe gegevens omtrent de mens, de maatschappij, de cultuur en de religie.
Ik spreek als een westerse monnik die bij uitstek begaan is met zijn eigen monastieke roeping en opdracht. Ik heb mijn klooster verlaten om naar hier te komen niet alleen als wetenschappelijk onderzoeker of zelfs niet alleen als schrijver (wat ik toevallig ook ben). Ik kom als een pelgrim die erop uit is om niet alleen maar informatie op te doen, niet enkel ‘gegevens’ omtrent andere monastieke tradities, maar om te drinken van oude bronnen van monastiek inzicht en monastieke ervaring. Ik zoek niet alleen meer te leren (kwantitatief) over de religie en over het monastieke leven, maar zelf een betere en meer verlichte monnik te worden (kwalitatief).
Ik ben ervan overtuigd dat communicatie in de diepte, over de grenzen heen die tot nog toe de religieuze en monastieke tradities hebben gescheiden, nu niet alleen mogelijk en wenselijk is, maar voor het lot van de twintigste-eeuwse mens allerbelangrijkst is.
Ik bedoel niet dat we zichtbare resultaten van wereldschokkend belang moeten verwachten of dat ook maar enige publiciteit wenselijk is. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat deze uitwisseling moet plaatsvinden onder de ware monastieke omstandigheden van rust, kalmte, soberheid, bedaardheid, eerbied, meditatie en kloosterlijke vrede. Ik ben ervan overtuigd dat wat men typisch ‘Aziatische’ omstandigheden zou kunnen noemen van ‘niet-gehaastheid’ en van geduldig wachten moet primeren boven de westerse passie voor onmiddellijke, zichtbare resultaten. Om die reden denk ik dat het voor westerlingen als ik bovenal belangrijk is om te leren wat zij kunnen, hoe weinig ook, van Azië, in Azië. Ik denk dat wij moeten trachten om niet louter oppervlakkige rapporten te maken over de Aziatische tradities, maar om die tradities te beleven en te delen, zover wij kunnen, door ze te beleven in hun traditionele milieu.
Ik hoef hier niet aan toe te voegen dat ik meen dat we nu een stadium van – rijkelijk laattijdige – religieuze rijpheid hebben bereikt waarin het mogelijk wordt dat iemand volledig trouw blijft aan een christelijk en westers monastiek engagement en toch in de diepte leert van, laat ons zeggen, een boeddhistische of hindoeïstische discipline en ervaring. Ik geloof dat het nodig is dat sommigen onder ons dat doen om zo de kwaliteit van ons eigen monastiek leven te verbeteren en zelfs om te helpen bij de opdracht van de monastieke vernieuwing die binnen de westerse Kerk wordt opgenomen.
6. Op dit punt een parenthese over de problemen van de ‘monastieke vernieuwing’ – staat van verwarring als gevolg van de ineenstorting van formele structuren die niet langer juist werden begrepen: uiterlijk en formeel ritualisme, enz., of uiterlijke observantie om zichzelf, een traditionalisme dat ontdaan was van zijn levende traditionele inhoud, afwijzing van de ware traditie, discipline, contemplatie – een trivialisering van het monastieke leven. Dat heeft geresulteerd in een echte monastieke crisis in het Westen. Het is volstrekt mogelijk dat veel tot nog toe bloeiende monastieke instituten die een waarachtige levende continuïteit met de Middeleeuwen in stand hielden, spoedig zouden ophouden te bestaan. Dat heeft zowel een goede als een slechte kant. Zal het Aziatisch monachisme vroeg of laat tegenover dezelfde soort crisis staan? Bron van het probleem: geobsedeerdheid door de ‘relevantie’ voor de nieuwe generatie – maar het probleem wordt slechts half begrepen. In werkelijkheid toont de seculiere quasi-monastieke beweging van de hippies in Amerika aan dat de contemplatieve dimensie van het leven – die sommige monniken en clerici actief verwerpen – onomstotelijk relevant is voor de moderne jeugd.
7. Teneinde deze tekst niet al te lang te maken, laten wij ons beperken tot twee in het bijzonder belangrijke punten: dat van de ‘communicatie’ tussen monastieke tradities en dat van de relatief duidelijk ‘verkeerde richtingen’ die we moeten vermijden. Beide onderwerpen zullen noodzakelijk korter behandeld moeten worden dan we zouden wensen.
8. De kwestie van de ‘communicatie’ is nu niet langer beladen met al te grote moeilijkheden. De publicatie van klassieke Aziatische teksten en studies erover, vooral in het Engels en het Duits, heeft geleid tot de vorming van wat men zou kunnen noemen een inter-traditioneel vocabularium. We zijn goed op weg naar een werkbaar interreligieus lexicon van sleutelwoorden, meestal geworteld in het Sanskriet, die een intelligente discussie zullen toelaten van alle soorten van religieuze ervaring in al de religieuze tradities. Dat gebeurt in feite al in zekere mate en een van de resultaten daarvan is dat psychologen en psychoanalytici, evenals antropologen en studenten in de vergelijkende godsdienstwetenschap, nu in staat zijn om een soort van lingua franca van de religieuze ervaring te spreken. Ik denk dat die ‘taal’, ofschoon soms pedant, tamelijk betrouwbaar lijkt te zijn en ze staat nu ter beschikking van theologen, filosofen en gewone monniken als ikzelf.
Dit is enkel een eerste stap, maar het is een belangrijke stap, die dikwijls zal dienen aangevuld door de diensten van een tolk. Hij zal op zijn beurt meer behulpzaam zijn als hij de ‘gemeenschappelijke taal’ kent en geïnteresseerd is in het gemeenschappelijk streven naar innerlijke verlichting. Ontegensprekelijk echter zal dit soort communicatie niet ver geraken tenzij ze beoefend wordt onder mensen die enigermate dezelfde verlichting delen.
Is het te optimistisch om van de monniken te verwachten dat zijzelf deze bijdrage zullen leveren? Ik hoop van niet. En hier kom ik bij het ‘iets meer’ waarnaar ik hierboven verwees. Ware communicatie op het diepste niveau is meer dan een gewoon uitwisselen van ideeën, van conceptuele kennis of geformuleerde waarheid. Het soort communicatie dat op dit diepe niveau noodzakelijk is, moet ook ‘communio’ zijn voorbij het niveau van woorden, een communio in de authentieke ervaring die niet alleen gedeeld wordt op een ‘preverbaal’ niveau maar ook op een ‘postverbaal’ niveau.
Het ‘preverbale’ niveau is dat van de onuitgesproken en ondefinieerbare ‘voorbereiding’, de ‘predispositie’ van geest en hart, noodzakelijk voor eender welke ‘monastieke’ ervaring. Dat vraagt, naast andere dingen, een ‘vrij zijn van automatismen en routines’ en een oprechte bevrijding van uitwendige sociale dictaten en conventies, beperkingen en mechanismen die het begrip beperken en de ervaring beletten van het nieuwe, het onverwachte. Monastieke training moet mensen niet kneden in een strakke vorm, maar moet hen bevrijden van vaste en routinematige mechanismen. De monnik die dient te communiceren op het niveau dat ons hier interesseert, moet niet louter iemand zijn die minitieus uiterlijke tradities naleeft, maar een levend voorbeeld van traditiegetrouwe en innerlijke verwerkelijking. Hij moet wijd openstaan voor het leven en voor nieuwe ervaring omdat hij zijn eigen traditie ten volle benut heeft en verder is gegaan. Dat zal hem toelaten kennis te maken met een discipline van een andere, ogenschijnlijk ver verwijderde en vreemde traditie en een gemeenschappelijke grond te vinden van verbale verstandhouding met hem. Het ‘postverbale’ niveau zal dan, tenminste idealiter, dat zijn waarop zij beiden elkaar ontmoeten voorbij hun eigen woorden en hun eigen begrijpen, in de stilte van een ultieme ervaring waarvan het denkbaar is dat die zich niet zou hebben voorgedaan als zij elkaar niet ontmoet en gesproken hadden…
Dat zou ik ‘communio’ willen noemen. Ik denk dat het iets is waar de diepste grond van ons wezen om schreeuwt en dat het iets is waarvoor een heel leven lang van streven niet zou volstaan.
9. De verkeerde wegen die moeten vermeden worden, zouden eigenüjk nogal duidelijk moeten zijn.
In de eerste plaats mag dat streven naar intermonastieke communio niet gewoon weer een manier worden om iets toe te voegen aan het onophoudelijke lege gepraat, het eindeloos vruchteloze en triviale gebabbel over alles onder de zon, het onuitputtelijke gekakel waarmee de moderne mens zichzelf ervan probeert te overtuigen dat hij contact heeft met zijn medemens en met de werkelijkheid. Deze contemplatieve dialoog moet gereserveerd worden voor diegenen die ernstig geoefend zijn door jaren van stilte en door een lange gewoonte van meditatie. Ik zou hieraan willen toevoegen dat ze moet gereserveerd worden voor diegenen die in volle ernst zijn binnengetreden in hun eigen monastieke traditie en in authentiek contact staan met het verleden van hun eigen religieuze gemeenschap, terwijl ze tegelijk openstaan voor de traditie en het ervaringserfgoed dat toebehoort aan andere gemeenschappen.
Ten tweede kan er geen sprake zijn van een gemakkelijk syncretisme, een mengelmoes van semi-religieuze woordenkramerij en vroomheden, een devotionalisme dat alles toelaat en daardoor niets volledig ernstig neemt.
Ten derde: er moet een angstvallig respect zijn voor belangrijke verschillen, en waar men elkaar niet langer begrijpt of niet meer overeenkomt, moet dat duidelijk gehouden worden, zonder nutteloos getwist. Er zijn verschillen waarover niet kan gedebatteerd worden en het is een nutteloze, dwaze bekoring om te proberen die uit te praten. Laat ze onaangetast bestaan, tot op een ogenblik van groter begrip.
Ten vierde: de aandacht moet geconcentreerd worden op wat echt wezenlijk is voor de monastieke zoektocht: dat moet, denk ik, gezocht worden op het gebied van ware zelf-transcendentie en verlichting. Het moet gezocht worden in de omvorming van het bewustzijn in zijn ultieme grond, evenals in de hoogste en meest authentieke devotionele liefde van het bhakti-type – maar niet in het verwerven van buitengewone krachten, in miraculeuze activiteiten, in speciale charismata, visioenen, levitaties, enz. Die moeten beschouwd worden als verschijnselen van een andere orde.
Ten vijfde moeten kwesties van instellingen en structuren, monastieke regel, traditionele vormen van cultus en observantie gezien worden als relatief secundair en mogen niet het centrale aandachtspunt worden. Ze moeten begrepen worden in hun relatie tot de verlichting zelf. Men moet ze echter wel de volle aandacht geven die ze toekomt en het mag niet gebeuren dat de belangen van dialoog en communicatie structuren ondergraven die heel belangrijke hulpmiddelen kunnen blijven voor de innerlijke ontwikkeling.
10. Het is tijd om te besluiten. Wat beklemtoond dient te worden, is het belang van ernstige communicatie en inderdaad van ‘communio’ tussen contemplatieven van verschillende tradities, disciplines en religies. Dat kan veel bijdragen tot de ontwikkeling van de mens op dit cruciale punt van zijn geschiedenis. Want wij bevinden ons inderdaad in een crisis, een ogenblik van cruciale keuze. Wij verkeren in het ernstige gevaar om een spirituele erfenis te verliezen die moeizaam werd opgebouwd door duizenden generaties van heiligen en contemplatieven. Het is de bijzondere opdracht van de monnik in de moderne wereld om de contemplatieve ervaring levend te houden en om voor de moderne technologische mens de weg open te houden om zijn eigen innerlijke diepten volledig terug te vinden.
Bovenal is het belangrijk dat dit element van diepte en integriteit – dit element van innerlijke transcendente vrijheid – ongeschonden bewaard wordt wanneer wij groeien naar de volle maturiteit van de universele mens. We zijn getuige van de groei van een echt universeel bewustzijn in de moderne wereld. Dat universele bewustzijn kan een bewustzijn zijn van de transcendente vrijheid en visie, of het kan gewoon een reusachtig waas zijn van gemechaniseerde trivialiteit en moreel cliché.
Het verschil is, denk ik, belangrijk genoeg om de zorg te zijn van alle religies, evengoed als van humanistische filosofieën met helemaal geen religie.

Thomas MERTON

Inleiding en vertaling: Luc Meeusen (met dank aan Jan Glorieux). Uit: The Asian Joumal of Thomas Merton, edited from his original notebooks by Naomi Burton, Brother Patrick Hart, James Laughlin, New York, New Directions, 1975, blz. 309-317.