Marxisme en monastieke perspektieven

Na de lezing van pater Amyot, die u zojuist beluisterd hebt, moet ik me bij voorbaat verontschuldigen voor wat ik u zal brengen. Want het zal slechts een oppervlakkige behandeling zijn van iets waarover ik eigenlijk niet zoveel weet; ik kan me er immers niet op beroepen een autoriteit te zijn inzake het marxisme. Samen met u wil ik nagaan wat een monnik zoal kan meemaken tijdens een identiteitscrisis. Deze term die dom Leclercq gisteren gebruikte is zeker in brede kringen bekend. De monnik ondervraagt zichzelf in aanwezigheid van de marxist, die een bepaalde kijk op de wereld heeft die niet noodzakelijk samenvalt met deze van de monnik. Hij tracht te ontdekken waar hij zich bevindt en welk zijn plaats is in een wereld vol revolutie. Ik hoop u een minimum aan informatie te kunnen bezorgen over die dingen waarmee wij geconfronteerd worden en in het licht waarvan wij onszelf trachten te identificeren.
Omdat ik meer interesse heb voor de ideeën en voor de mystiek die van het marxisme uitgaat, dan voor het orthodoxe marxistische denken en de huidige marxistische politiek, zou deze lezing als titel kunnen hebben: “De marxistische theorie en de monastieke theoria”. Ik zou ook willen zeggen dat datgene waarover ik van plan ben te spreken beter verstaanbaar zal zijn voor westerse mensen dan voor Aziatiaten. Ik zal het niet hebben over specifiek Aziatische marxistische ideeën, omdat ik daar niet veel over weet. Het marxistisch gedachtengoed waarover ik het zal hebben is neo-marxistisch en strikt westers. Het betreft vooral de motieven die aan de basis liggen van opstanden en rellen aan westerse universiteiten. Ik zal het hebben over het werk van Herbert Marcuse, die een invloedrijk denker is in neo-marxistische studentenmilieus. En ik wil daar nog aan toevoegen dat ik hem aanzie als een soort monastieke denker. Zo weet ge dus tevens dat ik in deze lezing zal handelen over de monastieke impact van Marcuse in de huidige tijd.
Deze toespraak richt zich dus niet tot deze broeders hier aanwezig, die op een andere wijze en veel existentiëler in aanraking kwamen met het marxisme, namelijk zij die moesten vluchten uit de communistische gebieden om hun leven te redden. Over dat probleem van leven of dood, waar men om te overleven moest vluchten voor een vijand die op totale vernietiging uit is, zal ik het niet hebben. Daar kan ook niet veel over gezegd worden. Men vecht voor zijn leven en doet wat men kan. Misschien zal ik wel iets zeggen over hoe men tracht te overleven in de totalitaristische maatschappij van de toekomst. Maar zoals ik al zei denk ik veel meer in termen van het marxisme dat de jeugd van het Westen beïnvloedt en dat mogelijk ook invloed zal hebben op de jeugd van Azië.
Ik richt me dus vooral tot de monniken die openstaan voor contact met de intellectuelen, de universiteitsstudenten en professoren, tot mensen die beseffen dat zowel de Westerse als de Oosterse samenleving in beweging is en die zullen bijdragen tot de schepping van een toekomstige wereld waaraan wij ons onvermijdelijk zullen moeten aanpassen.
Een alternatief voor een anticommunistische en negatieve houding tegenover het marxisme is natuurlijk de dialoog. Ik zal niet uitweiden over de Westerse dialoog tussen katholieken en marxisten, tenzij om u te zeggen dat die bestaat. Ik spreek hier met veel respect de naam uit van Roger Garaudy, de Franse marxist die op dit ogenblik duidelijk in contact staat met katholieke denkers. Het is betekenisvol dat iemand als Garaudy geïnteresseerd is in het christendom, hij lijkt immers het bestaan van iemand als Theresia van Avila merkwaardig te vinden.
Ik meen dat dit belangrijk is voor mensen die zich totaal aan het contemplatieve leven gewijd hebben zoals wij. Slechts dan zullen wij iets betekenen in de wereld van het marxisme als wij geen pseudo-marxisten of semi-marxistische monniken proberen te zijn, maar gewoon eenvoudige monniken. Ik denk dat dit belangrijk is in verband met onze relevantie in deze tijd. Ik kom daar nog op terug.
Boven deze notities staat een aantekening over iets dat ik hoorde in Californië, juist voor ik naar Azië vertrok. Ik was daar op een vergadering met veel revolutionaire studentenleiders uit West-Europa. Die vergadering had plaats in Santa Barbara. De bedoeling was deze jonge mensen de kans te geven om te zeggen wat zij eigenlijk wilden. Onder de pauze sprak ik met een paar van die studenten en zei dat ik monnik was. Een Frans student zei onmiddellijk: “Wij zijn ook monniken”. Het klonk voor mij als een boeiende opmerking die van alles kon betekenen. Het interessante daarbij was een zekere ondertoon die suggereerde dat zij de ware monniken waren: “Jullie zijn dat niet, dat zijn wij!” Een monnik is inderdaad iemand die een kritische houding tegenover de wereld en haar structuren aanneemt. Ook deze studenten beschouwden zich als mensen die kritisch stonden tegenover de wereld en haar structuren. Wel is hun kritiek natuurlijk heel anders.
Deze student alludeerde echter op het feit dat, als men zichzelf om welke reden dan ook monnik noemt, men tot een soort kritische conclusie moet zijn gekomen inzake de deugdelijkheid van bepaalde wereldse aanspraken in verband met het bestaansdoel van de mens. Anders gezegd, een monnik is iemand die zegt dat de aanspraken van de wereld in zekere zin vals zijn.
Het is natuurlijk erg zo iets te beweren, vooral voor tv-camera’s, maar er ligt niettemin een grond van waarheid in. Er moet een dialectiek bestaan tussen het afwijzen en het accepteren van de wereld zoals die is. Het afwijzen van de wereld door de monnik houdt ook het aanvaarden in van een wereld die open staat voor verandering. De monniken wijzen met andere woorden de wereld af om tot een verandering te komen. In die richting gaat ook het marxistisch denken, omdat een marxist zijn dialectische kritiek op de sociale structuur richt, op een revolutionaire verandering. Het principiële verschil tussen de monnik en de marxist is, dat de marxistische opvatting van verandering gericht is op de substructuren en dat de monnik het mens-zijn zelf wil veranderen. Sta me toe hier even over uit te weiden, speciaal dan voor hen die zich de laatste tijd niet met het marxisme hebben beziggehouden, wat monniken eigenlijk wèl behoren te doen. Het marxisme oordeelt dat het materiële prioritair is. Het marxistisch materialisme is een doctrine, waarin wordt gesteld dat alles door het materiële wordt bepaald en dat de verklaring van de dingen neerkomt op het begrijpen van de processen op materieel vlak. Ik wil hier de beroemde uitspraak van Feuerbach aanhalen: “Der Mensch ist was er esst”. Dit betekent: “De mens is wat hij eet”. De marxistische visie op de werkelijkheid zegt: ‘Wie de positie van de mens in de wereld wil begrijpen, moet het economische proces begrijpen’, anders zullen de verklaringen of de antwoorden nooit terzake zijn. Wie niet van deze fundamentele economische substructuur uitgaat, bouwt iets op dat achteraf niet houdbaar blijkt.
Een benadering die dit uitgangspunt negeert, zal leiden tot mystificatie. En het marxisme kent drie grote bronnen van mystificatie: te weten godsdienst, filosofie en politiek. Alle drie negeren de economische basis van het bestaan van de mens en daarom zitten ze er volkomen naast. Ik sprak hierover met een marxistische professor in Singapore en vroeg hem wat hij daarover dacht. Hij zei: “Je moet weten dat voor Marx het marxisme principieel niet anti-godsdienstig was, hij verwierp eenvoudig de godsdienst als een zinvolle poging om een antwoord te vinden op onze vragen. Vroeger had men dit ook reeds geprobeerd, zonder enig succes echter. De marxistische opvatting inzake godsdienst was niet dat die onderdrukt moest worden, wel dat die uit zichzelf zou verdwijnen als de mens ‘volwassen’ zou worden”.
Op dit punt dienen we Teilhard de Chardin ter sprake te brengen, die het in zijn wetenschappelijke bespiegelingen ten dele eens is met het marxisme. Zij accepteren ook zijn wetenschappelijke benadering. Hij is de enige christelijke denker die in veel marxistische landen wordt gelezen, omdat hij de marxistische ideologie betreffende de prioriteit van het materiële gedeeltelijk aanvaardt. Maar ik zal daar niet verder op ingaan. U hebt nu een idee van wat het marxisme is, zij het ook tamelijk onvolledig.
Het traditionele kloosterleven kent ook het probleem van de mens die op zoek is naar het geluk, al benadert men dat wel vanuit een ander standpunt, en hier bedoel ik zowel het boeddhistische als het christelijke kloosterwezen. Beiden hechten grote waarde aan het innerlijke van de mens. Ze beginnen bij de mens zelf in plaats van bij de externe structuren van de samenleving, en ze stellen dat de oorsprong van de menselijke problemen voortkomt uit het feit dat de mens de realiteit niet ziet zoals ze werkelijk is.
Op het moment dat de mens iets bekijkt, interpreteert hij het op een manier die vooraf bepaald is, om te passen in een verkeerd wereldbeeld waarin hij centraal staat. Door het boeddhisme wordt dit onwetendheid genoemd. Uit deze onwetendheid, waarin we onszelf zien als absolute autonome individuen, komt al het andere voort. Dat is de bron van al onze problemen. De christelijke leer zegt bijna hetzelfde en spreekt over de mythe der erfzonde. Ik zeg de ‘mythe’, niet om het begrip erfzonde in diskrediet te brengen, maar ik gebruik dat woord met al het gewicht dat geleerden als Jung en zijn volgelingen er aan gegeven hebben.
Onze mythe van de erfzonde, zoals ze verklaard werd door Sint-Bernardus, vertoont veel gelijkenis met het boeddhistische begrip ‘onwetendheid’. Zo trachten het christendom en het boeddhisme een omvorming van de menselijke innerlijkheid tot stand te brengen, een vrijmaking van de waarheid die door onwetendheid en dwaling in de mens gevangen gehouden wordt. Zij gaan dus niet uit van een verandering van de materiële wereld, ze hebben niet de bedoeling nieuwe structuren op te zetten waardoor de mens automatisch zichzelf zou vernieuwen. De traditionele godsdiensten beginnen bij het innerlijke ‘ik’ van de individuele mens, ze trachten dit om te vormen en de waarheid in iedere mens te bevrijden opdat deze aan anderen zou meegedeeld kunnen worden. Het is overduidelijk dat de monnik goed geplaatst is om dit te doen. Dat is inderdaad de functie van de christelijke en de boeddhistische monnik, zoals zij die vanuit hun eigen situatie en op hun eigen wijze in de maatschappij dienen te vervullen. Zo is de monnik degene die de totale zelf-realisatie bereikt of ernaar op weg is. Hij weet hoe het moet. Niet dat hij een uitzonderlijke informatie of een esoterische kennis zou ontvangen hebben, maar hij heeft ervaren dat hij de verborgen weg naar de bevrijding kent en die ook op een of andere wijze aan anderen kan meedelen.
Dit wordt zeer sterk benadrukt in de patristische leer en in de leer van de kloostervaders. De cisterciënzers van de 12de eeuw spraken over een soort kloostertherapie. Adam van Perseigne zei dat men naar het klooster kwam om te genezen. De periode van vorming was een periode van genezing of van herstel. Wanneer men zijn geloften aflegt is men hersteld en klaar om onderwezen te worden op een nieuwe manier: de opvoeding van ‘de nieuwe mens’ kan dan beginnen. Het doel van het kloosterleven is te leren leven vanuit de liefde. Deze eenvoudige formulering die in het Westen erg populair was, was de Augustijnse omzetting van Cupiditas in Caritas, van de egocentrische liefde in altruïstische liefde.
Bij deze verandering bleek het individu zich op te lossen en in plaats van dit egocentrische individu kwam dan de christelijke persoonlijkheid; niet langer een individu, maar Christus die in eenieder woonde. In ieder van ons is de christelijke persoonlijkheid dat wat volledig openstaat voor ieder ander, omdat uiteindelijk al de anderen Christus zijn.
Ik ga niet verder op deze mysterieuze mystieke leer in. Ik wil bij het marxisme blijven. In Marx zelf kun je iets van het verlangen vinden om van Cupiditas tot Caritas te komen. In het communisme is de idee van evolutie van kapitalistische hebzucht tot communistische toewijding vervat. Volgens de marxistische formule bestaat het communisme hierin, dat eenieder geeft naar zijn vermogen en eenieder ook ontvangt naar zijn behoeften. Zo gaat het ook in een kloostergemeenschap. Dat is precies wat een kloostergemeenschap wil doen. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat zoiets alleen kan in een kloostergemeenschap, niet in een communistische gemeenschap. Ik kan het verkeerd voorhebben, maar toch geloof ik dat het zo is.
Nu belanden we bij Marcuse. Alhoewel ik daar niet te diep zal op ingaan, wil ik u toch met nadruk adviseren kennis te nemen van het zeer belangrijke boek van deze man: The one dimensional man. Dit boek is belangrijker voor het Westen dan voor het Oosten, al is het ook van betekenis voor het Oosten, want de theorie van Marcuse houdt in dat alle technisch hoogontwikkelde samenlevingen zoals we die nu kennen, de zogenaamde ‘manager-maatschappijen’ in de V.S. en de Sovjet-Unie, uiteindelijk altijd in zekere zin totalitair van opzet waren.
Marcuse zegt dat de Amerikaanse maatschappij even totalitair is als de Russische, met als enig verschil, dat de Amerikaanse goedaardig is, welwillend en aangenaam, en de Russische wat harder. Zo spreekt Marcuse, dit zijn niet mijn woorden, maar ik moet zeggen dat ik het grotendeels met hem eens ben.
Marcuse en de studenten komen in verzet omdat ze vinden dat er geen belangrijke beslissingen meer te verwachten zijn in de goed georganiseerde maatschappij van het kapitalisme of het Sovjet-socialisme. Alle belangrijke beslissingen zijn al genomen Wat er nog beslist dient te worden is volkomen onbelangrijk, zoals de keuze van je tandpasta, welk vliegtuig je zult nemen of de beslissing hoe laat je van Bangkok naar Hongkong zult vertrekken, of je dat morgen of de volgende week zult doen. Voor Marcuse zijn die beslissingen zonder betekenis. Ik ga hier niet op door, al is er wel iets voor te zeggen. Dit zeggen ook mensen als Erich Fromm, die u waarschijnlijk wel kent uit zijn Escape from freedom en The sane society, werken van oudere datum maar nog steeds waardevol.
Erich Fromm is een Amerikaanse psycholoog uit Mexico, die zich verdiept heeft in het probleem van de ‘vervreemding’ in onze moderne samenleving. Dit is echt een marxistisch idee, het houdt in dat een mens leeft onder bepaalde economische omstandigheden en dat hij niet in staat is om de vruchten van zijn eigen leven te plukken. Zijn leven is niet van hem, hij leeft in een leefsituatie die door anderen bepaald werd. Speciaal deze gedachte, die uiterst belangrijk is bij de jonge Marx, is in wezen christelijk. Het christendom komt in opstand tegen de vervreemding van het bestaan. Het hele Nieuwe Testament zou door een marxist gelezen kunnen worden als een protest tegen religieuze vervreemding.
De heilige Paulus is ongetwijfeld een van de grootste bestrijders van de religieuze vervreemding, zowel in zijn brief aan de Romeinen als in die aan de Galaten. Het is van belang daar ook in het kloosterleven rekening mee te houden, omdat we met grote droefheid de bittere waarheid onder ogen moeten zien dat het leven van vele kloosterlingen een leven van totale vervreemding is. Religieuzen doen soms afstand van dingen waar ze misschien beter geen afstand van zouden doen, zodat ze hun mogelijkheden niet echt kunnen realiseren. Dit is een geweldig vraagstuk.
Nu kom ik tot iets dat u misschien meer zal interesseren, namelijk mijn gesprekken met de Tibetaanse monniken die uit hun land verdreven werden door de communisten. In de eerste plaats sprak ik met de Dalai Lama. Ik vroeg hem naar zijn mening over het marxisme en het kloosterleven. En ik geloof dat er maar weinig mensen ter wereld zo met dit vraagstuk geconfronteerd werden als hij, die de religieuze leider is van een typische samenleving van kloosterlingen. De Dalai Lama was heel objectief en open op dit punt. Hij is beslist geen fanatieke anti-communist, maar een open en redelijk man, die denkt in termen van een religieuze traditie. Hij zag hoe de communisten bij hun meedogenloze greep naar de macht de monniken kwijt wilden en hen uit Tibet zouden verdrijven. Hijzelf faalde in zijn poging tot coëxistentie met het regime. Hij vertelde me openlijk dat hij niet inzag hoe men zou kunnen samenleven met de communisten in de gegeven situatie waarin hij zich bevond. Hij zag ook hoe verblind sommige abten van de grote rijke Tibetaanse monastieke gemeenschappen waren, die de tekenen van de tijd niet verstonden en die geen enkele waardevolle daad stelden tegenover de communistische uitdaging.
In verband met mijn gesprek met de Dalai Lama, zou ik hier nog iets willen aan toevoegen. Hij stelde zeer interessante vragen betreffende het Westerse monnikenwezen, waar hij een zeer grote belangstelling voor scheen te hebben. Hij had een film gezien over de trappistenabdij van Sept-Fons, en nu wilde hij meer weten over het zwijgen van de trappisten. Terloops gezegd, de kwestie van gehuwde priesters vond hij zeer vermakelijk. Hij vond het een dwaze gedachte dat Westerse priesters zouden huwen. Hij wist dat er zich enkele gehuwde monniken in zijn reisgezelschap bevonden, maar hij was eigenlijk niet zo enthousiast omtrent gehuwde monniken.
Zijn vragen over het Westers monachisme waren heel interessant. Hij stelde vragen over de geloften, en het was me niet onmiddellijk duidelijk waar hij naar toe wilde. Toen vroeg hij me: “Waartoe verplichten u die geloften? Zijn ze alleen maar een overeenkomst om voor de rest van het leven in het klooster te blijven, of houden ze een verbintenis in om voortdurend vooruitgang te maken in het mystieke leven? Daar schrok ik even van en ik aarzelde wat. Toen zei ik dat dit eigenlijk niet de bedoeling van de geloften was. Het was zeker interessant te vernemen dat hij van mening was dat de geloften daarmee in verband stonden. Als men hier even bij bedenkt wat Sint-Benedictus bedoelde met “conversio morum”, de meest mysterieuze van de geloften. Ik geloof dat dit moet gezien worden als een engagement tot totale inwendige omvorming, de verbintenis om een heel nieuwe mens te worden. Het komt me voor dat men dit kan beschouwen als het doel van het monastieke leven, dat dit echt de hoofdzaak is, om het even waar men dit wil beoefenen.
Een andere Tibetaanse monnik verklaarde ronduit: “Van nu af aan moet iedereen op eigen benen staan”. Ik vind dit een uiterst belangrijke stelling voor kloosterlingen. Als we al het andere vergeten zou ik zeggen, laten we dit dan voor de toekomst onthouden: van nu af aan moet iedereen op eigen benen staan. Dat is waar het in het boeddhisme en in het christendom om gaat, wat het kloosterleven wil in termen van genade. Dit is beslist geen pelagiaanse uitspraak, het betekent dat we niet langer kunnen steunen op structuren, die steeds vernietigd kunnen worden door een politieke macht of door politiek geweld. Die tijd is voorbij. Ze kunnen ons helpen en we kunnen er het beste van maken, maar ze kunnen verdwijnen. En als alles wegvalt, wat doe je dan? Als een monnik bedelt en een aalmoes krijgt van de leek, dan is hij niet zelfzuchtig, maar dan stelt hij zich open voor een wederzijdse afhankelijkheid waarin hij erkent met de ander in een illusie te verkeren. Toch wil hij de illusie als realiteit aanvaarden en ziet hij in deze illusie, die niettemin empirisch reëel is, het Nirwana aanwezig. Het Nirwana is er, maar je moet het zien. Ik geloof tenslotte dat zo’n kijk op de werkelijkheid de christelijke visie op de werkelijkheid heel dicht benadert. Als je tot onthechting en zuiverheid van hart komt, tot het geheim dat verborgen ligt in ons eigen ervaringsleven, dan bereik je een vrijheid die onaantastbaar is, waaraan niets of niemand afbreuk kan doen. Ik geef toe dat dit misschien nogal idealistisch klinkt. Zo weet ik niet of dit ook opgaat in een concentratiekamp. Gelukkig heb ik die ervaring nooit gekend. Ik wil alleen zeggen dat achter ons kloosterleven en het boeddhistisch kloosterleven het geloof leeft dat deze vrijheid bereikbaar is. Noodzakelijk is dan, èn in de boeddhistische èn in onze traditie, de vorming van geestelijke leiders die dit kunnen uitdragen in de harten van de mensen die nog niet zo ver zijn. Overal waar je iemand hebt die in staat is leiding en onderricht te geven aan een kleine groep mensen die God willen liefhebben en één met hem worden, moet je een of andere vorm van kloosterleven krijgen.
Zo’n kloosterleven zal er altijd zijn. Het vertegenwoordigt een instinct dat zijn wortels heeft in het menselijk hart en een charisma dat God de mens geeft. Het is onuitroeibaar omdat het niet van mensen of van culturele factoren afhangt, noch van sociologische of psychologische factoren. Het gaat veel dieper. U als monniken en ik als monnik, wij kunnen het erover eens zijn dat dit het diepste en het meest wezenlijke is in ons leven, en omdat we dit geloven, hebben we ons aan dit leven gewijd.
En als we openstaan voor het boeddhisme, het hindoeïsme en de grote Aziatische tradities, dan hebben we een unieke gelegenheid om meer te leren over de mogelijkheden van onze eigen tradities. Zij staan hierin veel verder dan wij, omdat zij veel dieper zijn ingegaan op het natuurlijke wezen van de mens. De combinatie van de natuurlijke methodes en de genade die zich in Azië manifesteren en de christelijke evangelische vrijheid, moeten ons tot die volkomen vrijheid brengen die culturele en uiterlijke verschillen overstijgt. Hiermee moet ik eindigen. Straks kunt u alle vragen voorleggen aan het panel.