Bij de Japanse uitgave van de Louteringsberg (The Seven Storey Mountain)

Toen Mertons autobiografie in 1966 in het Japans gepubliceerd werd, maakte de auteur van deze gelegenheid gebruik om een nieuwe “Preface” te schrijven. In krachtige termen maakte hij zijn standpunt duidelijk. Zijn verklaring heeft iets weg van een profetie in de echte betekenis van het woord.

Er zijn bijna twintig jaar verlopen sinds dit boek geschreven werd. Het schrijven van een nieuwe inleiding biedt een schrijver de kans om opnieuw na te denken over het verhaal, zijn eigen verhaal, en over de wijze waarop hij het heeft verteld.
Als ik dit boek vandaag zou schrijven, zou het waarschijnlijk anders geschreven worden. Maar het werd geschreven toen ik nog heel jong was en het blijft zoals het is. Het verhaal hoort mij niet langer toe en ik heb niet het recht het op een andere wijze te vertellen of om me in te beelden dat het met verstandigere ogen had moeten bekeken worden. In zijn huidige vorm die zal blijven, hoort het aan velen toe. De auteur kan niet langer alleen aanspraak maken op zijn verhaal.
Maar als het verhaal blijft zoals het is, is de schrijver dan misschien veranderd? Ik heb er zeker nooit ook maar één ogenblik aan gedacht, de definitieve beslissingen die ik in mijn leven nam te wijzigen: om christen te zijn, om monnik en om priester te zijn. Als er iets is dat niet te herroepen valt, dan is het de beslissing om de wereld te verzaken, een beslissing die ik vaak herhaald en bevestigd heb. Alhoewel de houding en de opvatting die deze beslissing schraagden, vermoedelijk op vele punten veranderd zijn. Want toen ik dit boek schreef, was ik er vooral van overtuigd dat ik me in alle duidelijkheid en totaal vrij terugtrok uit de wereld van mijn tijd. De breuk en de scheiding waren voor mij van het grootste belang.
Vandaar de soms ietwat negatieve toon op vele plaatsen in dit boek. Ik meen dat ik sindsdien geleerd heb terug naar de wereld te kijken met meer medeleven, en ik beschouw de mensen in de wereld niet als vreemden ten overstaan van mezelf, niet als bijzondere of afgedwaalde wezens, maar als geïdentificeerd met mezelf. Door te breken met “hun wereld” heb ik zeker niet gebroken met hen. Door me te bevrijden van hun illusies en hun vooroordelen, heb ik mezelf geïdentificeerd, vooral met hun strijd en met hun blind verlangen naar geluk. Doch juist omdat ik me geïdentificeerd heb met hen, moet ik volstrekt weigeren om hun desillusies tot de mijne te maken. Ik moet hun ideologie betreffende de materie, de macht, de rijkdom en het activisme verwerpen. Ik verwerp die, omdat ik inzie dat dit de bron en de uitdrukking is van de geestelijke hel die in vlammen uitgebarsten is in twee totale oorlogen vol vreselijke gruwel, de hel van geestelijke leegheid en onmenselijke haat die uitliep op misdaden als Auschwitz en Hiroshima. Dit moet ik ten stelligste afwijzen met heel mijn wezen. Alle normale mensen zullen dit afwijzen. Doch de vraag is: hoe kan men de gevolgen van iets verwerpen als men steeds maar de oorzaken blijft koesteren?
Mijn bekering tot het christelijk geloof, of juister gezegd, mijn bekering tot Christus, is iets dat ik steeds beschouwd heb als een radicale bevrijding van de desillusies en obsessies van de moderne mens en zijn maatschappij. Ik heb steeds geloofd en ik blijf daarbij, dat het geloof de enige reële bescherming biedt tegen de vernietiging van de vrijheid en van het intellect in de zinloze slavernij van de massa-maatschappij. Het geloof alleen kan de mens innerlijk open stellen voor de vrijheid van de kinderen Gods en hem behoeden voor het verlies van zijn integriteit, hem behoeden voor de verleiding van de totalitaristische leugen. De reden daarvoor is, dat zijn denken steeds gebaseerd is op een of ander fundamenteel geloof. Als iemands geloof steunt op slogans of doctrines die hem aangesmeerd zijn door politieke of economische ideologieën, dan zal hij afstand doen van zijn diepste waarheid voor een uitwendige dwang. Als zijn geloof een onzekerheid is en een aanvaarden van een uiterlijke dwang, dan gaat hij verder met geloven in de mogelijkheid van een rationeel geluk, dat bereikt kan worden op die wijze. Een mens moet in iets geloven en datgene waarin hij gelooft, dat wordt zijn god. Stoffelijke of menselijke dingen dienen als zijn god, betekent slaaf zijn van iets dat vergaat en dus slaaf zijn van de dood, van smart, van leugen en ellende. De enige echte vrijheid is de dienst van datgene wat verder gaat dan alle begrenzing, verder dan elke definitie, verder dan elke menselijke waarde: dat is het Al, en daarom is dit geen begrensd of individueel wezen. Dit Al is geen ding, want als het een afzonderlijk wezen was, gescheiden van de andere dingen, dan zou het niet het Al zijn.
Dit is precies de vrijheid die ik altijd gezocht heb: de vrijheid om onderworpen te zijn aan geen ding en daarom te leven in het Al, door het Al, voor het Al, door Hem die het Al is. In christelijke taal betekent dit leven “in Christus” en door “de Geest van Christus”, want de Geest is als de wind, waaiend waar hij wil en hij is de Geest van waarheid. “De waarheid zal u vrijmaken”. Maar als de waarheid mij vrij kan maken, dan moet ik afzien van mezelf en niet de schijn aannemen van een zelf dat een object of een ding is. Ik moet ook “niets” zijn. En als ik niets ben, ben ik in het Al en Christus leeft in mij. Doch Hij die leeft in mij is in al dezen die leven rondom mij. Hij die leeft in de chaotische wereld van de mensen is verborgen onder hen, onkenbaar en onherkenbaar omdat Hij niets is. Zo is in de woelingen van onze wereld, met zijn misdaden, zijn leugens en zijn enorm geweld, Hij die lijdt in allen, het Alles dat niet meer lijden kan. En toch is Hij het die in ons lijdt, opdat we zouden kunnen leven in Hem.
Vele geruchten deden de ronde over mij sinds ik naar het klooster kwam. Ze vertelden dat ik het klooster verlaten had, dat ik weer in New York woonde, dat ik in Europa was, zelfs in Zuid-Amerika of Azië, dat ik kluizenaar geworden was, dat ik gehuwd was, dat ik aan de drank was, dat ik dood was. Ik ben nog steeds in het klooster en ben van plan daar te blijven. Nooit heb ik enige twijfel gekend betreffende mijn monastieke roeping. Als ik ooit enige verandering gewenst heb, dan was het een verlangen naar meer eenzaamheid, naar een meer monastiek leven. En juist daarom zou men kunnen zeggen dat ik in zekere zin overal ben. Mijn klooster is niet mijn thuis. Het is geen plaats waar ik vast gevestigd ben op aarde. Het is niet de omgeving waarin ik mij ervaar als een individu, maar eerder een plaats waarin ik verdwijn voor de wereld om overal te zijn, verborgen in diep medeleven. Om overal te zijn moet ik niemand zijn.
Het klooster is geen vluchtplaats voor de wereld. Integendeel, terwijl ik in het klooster ben, neem ik echt deel aan de strijd en het lijden van de wereld. Om een leven te leiden dat niet aanmatigend is, moet men het standpunt van de nederigheid en de vrede innemen. Iedereen kan zo door zijn persoonlijke beslissing aan zijn hele leven een persoonlijke oriëntatie geven. Het is mijn bedoeling om mijn hele leven te maken tot een protest tegen alle misdaden en onrechtvaardigheden van oorlog en politieke tirannie die het menselijk ras en de wereld trachten te vernietigen. Door mijn kloosterleven en mijn geloften zeg ik neen tegen alle concentratiekampen en luchtbombardementen, tegen alle politieke krachtmetingen, gerechtelijke moorden, rassendiscriminatie, economische uitbuiting en het hele socio-economische bestel dat voor niets anders schijnt ontworpen te zijn dan voor de totale vernietiging, ondanks alle mooie woorden ten gunste van de vrede. Ik maak de monastieke stilte tot een protest tegen de leugens van de politici, van de propagandamakers en agitators, en als ik spreek dan is het om te ontkennen dat mijn geloof en mijn kerk ooit ernstig op één lijn kunnen gezet worden met deze krachten van onrecht en vernietiging. Het is nochtans waar dat het geloof dat ik beleid, ook ingeroepen werd door velen die geloven in de oorlog, in rassendiscriminatie, zelfrechtvaardiging en leugenachtige vormen van tirannie. Mijn leven moet dan ook een protest zijn tegen dezen en misschien meest van al tegen hen.
Als er een “probleem” bestaat voor de christenheid van vandaag, dan is het dit: de vereenzelviging van het christendom met bepaalde vormen van cultuur en maatschappij, bepaalde politieke en sociale structuren die al vijftienhonderd jaar Europa en het Westen beheerst hebben. De eerste monniken waren mensen die reeds in de vierde eeuw begonnen te protesteren tegen deze vereenzelviging, die ze zagen als een leugen en een slavernij.
Vijftienhonderd jaar christendom hebben niettegenstaande bepaalde verwezenlijkingen, niet ondubbelzinnig roem gebracht voor het christendom. De tijd is nu gekomen om een oordeel over deze geschiedenis uit te spreken. Daarover kan ik me verheugen, wetend dat het voor het christelijk geloof een bevrijding zal zijn van de slavernij en van de verdrukking in de structuren van de seculiere wereld.
Daarom denk ik ook dat bepaalde tekenen van christelijk “optimisme” moeten bekeken worden met het nodige voorbehoud, voor zover ze niet voldoende blijk geven van de echte eschatologische betekenis van de christelijke levensbeschouwing, en slechts aandacht hebben voor de naïeve verwachtingen van louter tijdelijke verwezenlijkingen, zoals kerken op de maan.
Als ik neen zeg tegen al deze geseculariseerde krachten, dan zeg ik ja tegen alles wat goed is in de wereld en in de mens. Ik zeg ja tegen al het mooie in de natuur, en opdat dit het ja zou zijn van de vrijheid en niet van de onderwerping, moet ik weigeren iets te bezitten als mijn eigendom in de wereld. Ik zeg ja tegen alle mannen en vrouwen die mijn broeders en zusters zijn in de wereld, maar opdat dit ja een toestemmen van vrijheid zou zijn en geen onderwerping, moet ik zo leven dat geen van hen mij zal toebehoren, en dat ik niet zal toebehoren aan een van hen. Het is omdat ik verlang meer dan een vriend te zijn voor hen, dat ik voor allen een vreemdeling word.
Daarom geachte lezer, wil ik niet als een schrijver tot u spreken, niet als een verteller, niet als een filosoof en ook niet alleen als een vriend: ik wil in zekere zin tot u trachten te spreken als uw eigen zelf. Wie zal zeggen wat dit betekent? Ikzelf weet het niet. Doch als ge wilt luisteren, zullen er dingen gezegd worden die wellicht niet geschreven staan in dit boek. En dit is niet aan mij toe te schrijven, maar aan de Ene die leeft en spreekt in ons beiden.