Thomas Merton, bruggenbouwer

Stan Broos

We kunnen Thomas Merton beschouwen als een soort bruggenbouwer, een ‘pontifex’, maar dan in de letterlijke betekenis van het woord, als iemand die verbindingen wilde uitbouwen tussen de klerikale wereld enerzijds en de wereld van de leken daarbuiten? Vooral de klerikale wereld, de abdij, het monnikenwezen waar hij midden in stond, waarop hij in een eerste fase verliefd geworden was en die hij aanvankelijk zag als een volmaakte levensvorm, werd voor hem het voorwerp van een diepgaande en levenslange bezinning.
Tijdens zijn leven als trappist evolueerde hij dan ook naar een volkomen andere kijk op het kloosterleven. In zijn groeiende nieuwe visie ging hij het kloosterleven zien als een religieuze levenswijze, die niet reëel onderscheiden was van het christelijk leven. De essentie van het kloosterleven was voor hem niet slechts het verplicht naleven van de opgelegde geloften; zij bakenden hoogstens op juridische wijze deze levensvorm af. Het belangrijkste was het persoonlijk engagement dat bekrachtigd werd in een gemeenschap van gelijkgezinden die binnen het kader van een authentiek charismatisch monnikenleven eenzelfde religieus levensproject nastreefden.
De armoede die voor de hele mensheid vernederend is en die met alle middelen dient bestreden te worden, vond hij absoluut geen deugd die moest beoefend worden. De enige passende christelijke houding in verband met de armoede was volgens hem, dat men zich solidair verklaarde met alle vormen van armoede in de wereld. De gehoorzaamheid, die voor het grootste stuk in zijn leven neerkwam op kloosterlijke onderdanigheid, vond hij evenmin per se een deugd. Wat de sexuele onthouding betreft, die kon alleen een menselijke en religieuze waarde hebben als ze een uiting was van toewijding aan een op God gericht leven.
Hij kwam tot het inzicht dat de religieuze christelijke levensweg, zowel binnen als buiten de kloosters, geen vlucht kon betekenen uit het leven dat noodzakelijk een leven-in-de-wereld is. Hij zag dat leven als een protest tegen alles wat mensen onderdrukt: geld, bezit, macht, allemaal dingen die de menselijkheid ontluisteren.
Daarom is hij in zekere zin een soort ‘enfant terrible’ geworden in de ogen van sommige mensen binnen zijn orde en zelfs voor veel mensen in de wereld. Omdat zijn roeping in hoofdzaak verzet en protest betekende, werd hij dikwijls aanzien als een man die de gevestigde orde enigszins bedreigde. Als we hem echter zien als een figuur die trachtte te bemiddelen en een beter begrip wilde scheppen tussen de seculiere en de klerikale wereld, dan verstaan we wellicht beter de wrevel en de terughoudendheid van de kant van sommige monniken tegenover Merton.
De tijd ligt nog niet zo ver achter ons dat de wereld van de slotkloosters de gewone mensen een beetje schuwde en op afstand wilde houden, hen toch minstens met de nodige reserve tegemoet trad. De huidige houding van de kerk is in feite nog ongeveer zo. Leken kunnen deel uitmaken van de kerk, als ze zich onverkort schikken naar haar definitieve voorschriften. Daarvandaan het onbehagen van sommige leken die christelijk willen leven binnen de catholica: op het gebied van inspraak worden ze vaak nog steeds niet ernstig genomen.
Merton wilde een bruggenbouwer zijn. Vanuit zijn positie wilde hij bemiddelen tussen het tamelijk afgesloten klerikale milieu en de mensen in de wereld. Dat was niet eenvoudig. In het strenge trappistenleven van toen, waar de monniken zichzelf totaal dienden weg te cijferen, gaven mannen en vrouwen hun leven in handen van een overste. Merton zag de zwakheden en onvolkomenheden daarvan al vlug in. Dit bracht mensen soms zover dat ze onverschillig werden en praktisch niet meer in staat om zelf iets te beslissen.
Hoe menselijk is het niet dat bepaalde personen zich de macht en het recht toeëigenen om over anderen te oordelen en in hun plaats te beslissen. Voor sommigen echter zullen de consequenties ongelukkig zijn: er zullen levens verwoest worden. Hierbij kan men aanvoeren dat mensen, die evangelisch willen leven, in staat moeten zijn om zichzelf volledig te vergeten, dat zij onrechtvaardigheden moeten kunnen aanvaarden en verdragen alsof er niets aan de hand is.
Het kloosterleven dat Merton zocht en vond bij zijn intrede was, zo schreef hij in Oplettende Toeschouwer: “een christendom voor enkelen, een leven in een afgesloten, heilige, zelfgenoegzame en wereldverloochenende gemeenschap, die erg begrensd was en veel wereldser dan men wel dacht” (blz. 211). Met enige overdrijving noemde hij het een kleine volmaakte gemeenschap in een onvolmaakte wereld.
Het kloosterwezen dat hij beleefde, was in feite een religieuze en culturele verworvenheid, die historisch gegroeid was vanuit de middeleeuwen. Daarover schreef hij: “Ik houd er nog steeds van, maar ik zie in dat ik het moet verzaken, als ik niet mijn persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God wil ontlopen”.
“Het blijft een feit dat het traditionele westerse kloosterwezen sinds de middeleeuwen totaal overladen was met culturele en rituele gebruiken, met vormen en praktijken, die, ofschoon zij het kloosterwezen als instelling gaande hielden, toch de geest verstikten”, zo schreef hij. (blz. 212)
Merton betoogde vaak dat de kloosters in de jaren zestig, toen er overal een ware exodus plaats greep, behoefte hadden aan een totaal nieuwe oriëntering en aan meer aan de tijd aangepaste institutionele vormen. In de realiteit moet het binnen die “School van de Liefde” inderdaad soms een hard leven geweest zijn! Warmte, geborgenheid en privacy ontbraken er zo goed als volkomen. Als iemand die bezield is met een groot jeugdig enthousiasme, met overmoed en in een drang naar heldhaftigheid, in zo’n wereld terechtkomt, wat gebeurt er dan? De realiteitswaarde van zo’n leven kan in vraag gesteld worden: is dit werkelijk een volmaakter leven dan het christelijk leven dat men op elke plaats en in alle omstandigheden kan beleven?