Lezing Dom Bernardus bij de honderdste geboortedag van Thomas Merton

Uw ogen zijn als duiven!    Conferentie 31 januari 2015

Op de laatste dag van januari 1915, onder het teken van de Waterman, in het jaar van de grote oorlog en diep in de schaduw van enige Franse bergen aan de Spaanse grens, ben ik ter wereld gekomen.” Dit zijn de eerste zinnen van het boek Louteringsberg waarin Thomas Merton melding maakt van zijn eigen geboorte, gisteren precies honderd jaar geleden.

Door: Broeder Bernardus Peeters

 

Dames en heren,

Vandaag gedenken we de honderdste geboortedag van Thomas Merton. Laten we ons op deze dag waarop Thomas Merton 100 jaar zou zijn geworden eens voorstellen dat aan mij de eer te beurt zou vallen om de feesteling toe te spreken. Wat zou ik dan zeggen? Mocht dit werkelijkheid zijn geworden, dan was het zeer onwaarschijnlijk dat mij die eer te beurt zou vallen, maar dromen staat vrij. Daarom:

Beste Father Louis,
Beste Tom,

Ja, ik mag u aanspreken met Father Louis want dat is tenslotte uw kloosternaam en dat bindt ons beiden in één en dezelfde levenswijze. De meesten van ons zullen u echter kennen als Thomas Merton en bij het horen van uw kloosternaam naarstig op zoek gaan naar een zekere Father Thomas Merton. Ik waag het ook om u vandaag aan te spreken met Tom, de naam die uw vrienden graag voor u gebruiken. We zijn vandaag immers hier rondom u verzameld als vrienden van Thomas Merton.

U toespreken op uw 100ste verjaardag is niet zo eenvoudig. U hebt immers zelf gezegd: “Ik moet iemand zijn die niemand kent. Men mag Thomas Merton hebben. Hij is dood. Father Louis – is eveneens half dood.”[1] Duidelijker kan niet! Ik moet dus iets zeggen over “iemand die niemand kent” terwijl heel de kerk hier vol zit met mensen die menen u toch wel een beetje te kennen. Gelukkig heeft de voormalig aartsbisschop van Canterbury, Rowan Williams, deze moeilijke uitspraak zo uitgelegd dat er toch nog iets te zeggen overblijft. “De waarheid kan alleen worden uitgesproken door iemand die door niemand wordt gekend, want alleen in de onbekende persoon is er geen belemmering voor de werkelijkheid.”[2]

Ik ga daarom toch proberen om over deze persoon “die door niemand wordt gekend” iets zinnigs te zeggen. Het is inderdaad een reis op de louteringsberg oftewel een reis in de buik van een walvis, maar ik zal mij als een oplettende toeschouwer gedragen. U weet immers als geen ander dat niemand leeft voor zichzelf alleen (no man is an island). Hoewel de oogst van uw zaden van contemplatie groot zijn, brood in onze wildernis, wil ik toch trouw blijven aan de persoon die door niemand gekend wordt, want het gaat niet om “het verhaal van een interessante en originele persoonlijkheid, maar om het verhaal van een reeks van reacties op en reflecties over de gebeurtenissen en de structuren van de wereld… de grote christen is de man of vrouw die mij meer geïnteresseerd doet zijn in God dan in hem of haar. Een paradoxale eerbetoon, maar de hoogste die kan worden betaald.”[3]

Als dit mijn uitgangspunt voor deze feestrede is dan kan ik niet anders dan, wellicht verrassend, over uw ogen te spreken. Als er namelijk één ding is die mij als mens, christen en monnik gevormd hebben, dan zijn het wel uw ogen. Als ik foto’s van u bekijk dan zie ik mooie, grote donkere ogen die met een open en speelse blik de wereld inkijken. Het zijn ogen die mij doen denken aan de woorden van Prediker: “Wie heeft wijsheid? Wie kent de verklaring van de dingen? De wijsheid straalt de mens van het gezicht en verandert strenge ogen in een milde blik.” (Prediker 8,1) Maar meer nog aan het lied van de bruidegom over de schoonheid van zijn bruid: “Uw ogen zijn als duiven” (vgl. Hgl. 1,15; 4,1).

Verval ik nu in Thomas Merton idolatrie? Neen! U zult onmiddellijk begrijpen wat ik bedoel als ik zeg dat uw ogen zijn als duiven. Het roept namelijk heel de spiritualiteit van Bernardus van Clairvaux en die andere cisterciënzers op met hun commentaren op het Hooglied. In de 62ste toespraak van Bernardus op het Hooglied vind ik de sleutel om vandaag iets zinnigs te zeggen over iemand die niemand kent. Bernardus vergelijkt in die toespraak de ogen van de duif met de ogen van een contemplatieve mens. Deze ogen kijken naar het verleden maar ook naar de toekomst om zo in het heden een profetische stem te laten horen. (SCC 62,1) Naar mijn mening is dat wat u juist aan ons laat zien! In dit jaar van het godgewijde leven trouwens heel toepasselijk want Paus Franciscus roept de religieuzen in de kerk op om het verleden met dankbaarheid te bezien, de toekomst met vertrouwen tegemoet te treden en het heden met passie te beleven.

Wanneer men vraagt aan een honderdjarige hoe hij of zij zo oud geworden is dan krijg je vaak de meest vreemde levensgeheimen te horen. Uw antwoord ken ik niet, maar naar mijn mening zal het enige juiste antwoord ongetwijfeld zijn: “Mijn ogen zijn als duiven”. Ik heb de 100 jaar gehaald omdat “mijn ogen zijn als duiven!” In Zaadkorrels van contemplatie zegt U: “Als wij zo door de wereld gaan, zal alles wat wij tegenkomen en zien, horen en aanraken, ons niet besmetten maar wel ons louteren en opnieuw iets van de contemplatie en van de hemel in ons planten.”[4]

Nu wil het toeval dat Paus Franciscus in zijn apostolische exhortatie Evangelii gaudium al de mensen van goede wil oproept om “een contemplatief standpunt” (EG 71) in te nemen om zo naar de wereld te kijken. Deze woorden intrigeerden mij want ze zijn precies datgene wat u ons probeert te leren. Het ontbreekt ons zo vaak aan dat contemplatieve standpunt. Een onverwachte ondersteuning van die stelling vernam ik in de dagen rondom de recente aanslagen in Parijs op het satirische weekblad Charlie Hebdo. Een journalist van het gerenommeerde NRC sprak op de radio dat het tijd werd dat politici en journalisten meer vanuit een contemplatieve blik naar de wereld zouden kijken. Men zou inderdaad de waan van de dag achter zich moeten laten, het valse zelf, en kijken naar wat er werkelijk toe doet.

Een contemplatief standpunt innemen oftewel de werkelijkheid om ons heen met een contemplatieve blik bekijken betekent dat wij afstand moeten durven nemen. Daar ligt meteen de grote uitdaging voor onze wereld die gedomineerd wordt door de snelle communicatiemiddelen. U hebt indertijd rigoureus afstand genomen van de wereld door in te treden in de abdij van Gethsemani. Eenmaal binnen sloeg u de deur hard achter u dicht.

Later hebt u van Thich Nhat Hanh, “onze broeder” zoals u hem hebt genoemd, geleerd dat, voordat je een contemplatieve blik kunt krijgen, je eerst moet leren om de deur zachtjes achter je dicht te doen. Heel langzaam hebt u dan ook geleerd dat afstand nemen van de wereld niet betekent alles uit te schakelen. U hebt geleerd om niet van deze wereld te zijn, maar wel in deze wereld te leven met een open en vooral contemplatieve blik.

Een gedicht van u beschrijft treffend deze veranderende zienswijze:

The old monk is turned loose (De oude monnik is losgelaten)
And can travel! (En hij kan reizen!)
He’s out to see the world. (Hij is buiten om de wereld te zien.)
What progress in the last thirty years! (Wat een vooruitgang in de laatste dertig jaar!)
But his mode of travel (Maar zijn manier van reizen)
Is still the same. [5] (Is nog steeds hetzelfde.)

De oude monnik is losgelaten. Op de dag dat u intrad sprak u die haast dramatische woorden: “Broeder Matthew sloot de poort achter mij en ik was opgesloten binnen de vier muren van mijn nieuwe vrijheid.”[6] Uit die vrijwillige gevangenis hebt u zich weten te bevrijden door met andere ogen naar de wereld te leren kijken. “Het beschouwend leven is dus het zoeken naar vrede, niet in een abstract buitensluiten van alle uiterlijke werkelijkheid, niet in een onvruchtbare afwijzing door de zintuigen voor de wereld af te sluiten, maar in de openheid van de liefde.”[7] U bent vrij geworden maar toch op dezelfde plaats gebleven. Het gedicht doet denken aan het verhaal uit de Dialogen van Paus Gregorius over de monnik Martinus.

“Toen Martinus zich al wel op de berg gevestigd had maar nog niet in de afgesloten grot woonde, maakte hij zijn voet aan een ijzeren ketting vast. Die bevestigde hij met het andere eind aan de rots, zodat hij niet verder kon gaan dan de ketting zich liet spannen. Toen de al eerder vermelde Benedictus, een man met een deugdzame levenswandel, dat hoorde, liet hij hem door een van zijn leerlingen vermanen: ‘Als je een dienaar van God bent, moet niet een ketting van ijzer je vastbinden maar de ketting van Christus.’ Bij die woorden maakte Martinus terstond de voetboei los, maar nooit zette hij nadien zijn losgemaakte voet verder dan zijn geboeide voet kon komen. Ook zonder ketting bleef hij binnen de beperkte afstand die ook zijn begrenzing was, toen hij vastgeketend was.”[8]

Maar terug naar Paus Franciscus. Hij spreekt over het contemplatieve standpunt in de context van de aanwezigheid van de christen in de stad. Zeer opmerkelijke woorden voor een leider van een kerk die altijd de stad heeft gevlucht. Al vanaf de eerste bladzijden van het Nieuwe Testament komt de stad er bekaaid af. De Verlosser wordt niet alleen buiten de stad geboren maar Hij zal ook buiten de stad sterven. Hoewel de apostelen graag de blijde boodschap in het hart van de stad verkondigden, verlieten zij onmiddellijk de stad om er buiten te verblijven. U weet er zelf alles van want ook in uw eigen geschriften is de stad niet bepaald uw favoriete plek.

In Oplettende toeschouwer schreef u: “Steden, zelfs Louisville (die de stad is dichtst bij huis en dus in zekere zin mijn stad), vervullen mij met een gevoel van verlorenheid en ballingschap. Alles staat er in het teken van de beweging: de onophoudelijke jacht van het verkeer, vermoeide en verbitterde mensen in een maalstroom van teleurstellingen.”[9] U vluchtte liever de bossen in met de mystieke werken van Johannes van het Kruis onder uw arm en de bijbel opengeslagen bij het laatste Bijbelboek, de Apocalyps oftewel de openbaring van Johannes.

En wat te denken van uw Hymn of not much praise for New York City? U schildert daar de stad als zinloos en vernietigend voor het zelf. “Geef duiding voor ons leven aan de penitentiaire inrichtingen van uw bars en nachtclubs / en laat ons voorgoed stomverbaasd achter in de blauwe, objectieve lichten / dat de bleke verpleegtehuizen van uw restaurants vullen, en de klinieken van uw scholen en kantoren, en de operatiekamers van uw danszalen”.[10] Kortom, u voelde zich thuis bij de theologie die van de stad het symbool van de antichrist maakt, de grote hoer van Babylon.

Maar kunt u dit standpunt volhouden? In 2015 leeft immers meer dan de helft van de wereldbevolking in steden. De VN schat dit aantal voor 2050 op 70%. “We leven in een tijdperk van nooit eerder vertoonde, snelle, onomkeerbare verstedelijking”, zei Anna Tibaijuka, hoofd van de VN-organisatie Habitat onlangs tegen persbureau Reuters. “De snelst groeiende steden liggen in de Derde Wereld. En de snelst groeiende wijken zijn de sloppenwijken.” ‘Tikkende tijdbommen’ noemt haar organisatie de sloppenwijken.

Hulporganisaties concentreren zich op het platteland, terwijl juist in de stad de mensen basisbehoeften ontberen als goede huizen, sanitaire voorzieningen, schoon drinkwater, onderwijs en gezondheidszorg. Ondanks dit zet de verstedelijking door en lijkt het leven op het platteland een soort romantische vlucht geworden. Een vlucht die de economische elite zich kan veroorloven en waar ze zich nestelen in een eigen gecreëerd wereldje.

Beste Tom, dit stelt niet alleen heel veel vragen aan ons monniken maar ook aan al die contemplatief ingestelde mensen. Is de monastieke afzondering in onze dagen een vlucht geworden samen met de elite? Het was ooit toch bedoeld om ‘arm met de arme Christus’ te kunnen zijn? Moeten wij het dan in de stad gaan zoeken? Nee, veel is er veranderd maar de plek blijft voor de monnik dezelfde: de afzondering aan de rand van de samenleving. Die rand is echter snel aan het veranderen en daar moeten we ons bewust van zijn.

U zult het met de woorden van Paus Franciscus eens zijn: “Wij moeten de stad vanuit een contemplatief standpunt herkennen, ofwel vanuit een standpunt van het geloof dat de God ontdekt die in haar huizen, in haar straten, op haar pleinen woont” (EG 72). Was het trouwens ook niet midden in die drukke stad Louisville dat u een bekeringservaring onderging die u toch met andere ogen naar de stad – of liever gezegd: naar de mensen in die stad – deed kijken. In Oplettende toeschouwer zegt u: “Het zijn de mensen die ik liefheb, niet de functies in de stad en niet de glinstering van zaken en vooruitgang.”[11] Gaat het Paus Franciscus juist niet om deze contemplatieve blik op mensen?

Het is die contemplatieve blik op de mensen om ons heen die mijn inziens onze abdijen vandaag de dag uitdagen om op onze afgezonderde plekken echte steden te creëren juist tussen al die stedelijke vluchtelingen om hen te helpen bij de ontdekking van hun ware identiteit. De vlucht van de stad naar het platteland dreigt hen immers terecht te laten komen in een zelf gecreëerde wereld, vol happinez en landleven gevoel. Een stilte en rust die hen afscheidt van de onrustige wereld met haar politiek gekrakeel, haar vluchtelingen, geweld en drugsproblematiek etc. Helaas proberen nog veel abdijen te leven alsof zij een veilig eiland zijn te midden van de boze buitenwereld. Een poging die niets te maken heeft met de open houding van St. Benedictus, naar wiens Regel men zo graag wil leven. Hij sluit niet de poorten van zijn monnikenstad maar zegt bij iedere gast die klopt aan haar poorten: “Deo Gratias!” God zij gedankt!

U hebt zelf een klein essay geschreven met de prachtige titel: De straat is er om te feesten![12] Dit essay kwam bij mij naar boven toen ik via de media de ‘guilty bystander’ was op het moment dat terroristen in Parijs een onschuldige politieman op straat zonder pardoes doodschoten. De ontmoeting tussen twee culturen die geen feest werd maar een afschuwelijk, verwerpelijk drama. ‘Geweld in de straat … accepteert de algemene mythe van de straat als niemandsland, als slagveld, als geen plaats. Vandaar is het een ander soort van onderwerping. Het neemt vervreemding voor lief. Enkel maar vechten in de straat is een protest, in wanhoop, dat men niet in staat is om iets te veranderen. Dus op de lange termijn is het een andere manier van het opgeven.’[13] Laten we toch blijven dromen van de straat als een plek om te vieren!

Maar vandaag wil ik, en ik voel mij daarbij door u gesteund, het klooster vergelijken met de straat als plek om te vieren want daar hangt de toekomst van af! Het klooster moet net als de straat een plaats van ontmoeting zijn, een plaats van vieren. Vieren is immers in uw opvatting ontmoeting. Uiteindelijk is dat de werkelijke betekenis van een stad, de polis. Hetgeen de grondleggers van het monachisme ook zo hebben aangevoeld. ‘Een stad is iets wat je doet met de ruimte. Een straat is een ruimte. Een gebouw is een afgesloten ruimte. Een kamer is een kleine afgesloten ruimte. Een stad is opgebouwd uit kamers, gebouwen, straten. Het is een verzameling van ruimten vol mensen. Bezet door of bewoond door? Vol of bewoond door? … Kan een straat een bewoonde ruimte zijn? Dit kan weleens een cruciale vraag blijken te zijn voor een stad, voor een land, en voor de wereld.’[14] Ik voeg daar aan toe: en voor een klooster.

Onze straten lijken op tunnels, doorgangen waar mensen eerder gedumpt lijken te zijn dan dat zij er werkelijk leven. Hoe kan nu de straat, de publieke ruimte, een ‘ruimte worden waar mensen zichzelf kunnen zijn, met hun ware identiteit, als echte mensen, als gelukkige mensen?’[15] Uw antwoord was: ‘De straat kan worden bewoond als de mensen er beginnen met het geloofwaardig maken van hun leven door hun omgeving te veranderen. Wonen is meer dan onderwerping: het is schepping. Leven is een eigen wereld creëren als een scène van persoonlijk geluk ‘[16]. Dit persoonlijke geluk is een niet een in zichzelf opsluiten maar ‘Hij die viert is niet machteloos. Hij wordt een schepper omdat hij iemand is die bemind. Vieren is niet iets voor iemand die alleen is. ´De luiken dicht doen en een fles leeg drinken en op de vloer te gaan liggen is een toestand van verdoving: dit zal u helpen om de straat voor een tijdje te vergeten, maar het is een overgave … .de vervreemde stad isoleert mensen van elkaar in wanhoop, liefdeloosheid, nederlaag . Het is overvol met mensen die niet aanwezig zijn bij elkaar: het is als een woestijn, maar vol met mensen … .Vieren is het begin van vertrouwen, dus van macht … .Dat is het begin van macht. Dat is het begin van de transformatie. Op een dag zul je het zien!´[17]

De straat, de publieke ruimte, als een ruimte om te vieren! Dat is een contemplatief standpunt innemen en het helpt om ook naar onze eigen werkelijkheid te kijken. De toekomst van onze abdijen zal afhangen van de mate waarin we erin slagen om werkelijk plaatsen van vieren te worden. Hoeveel kloosters zijn er niet waar niet geleefd wordt maar die lijken op dumpplaatsen van mensen? Broeders en zusters zijn er terecht gekomen om er alleen te leven zonder enig besef van de directe en indirecte wereld om hen heen. Het klooster lijkt dan eerder op een konijnenhol, een stelsel van mollengangen, waar men zich verbergt tegen het felle daglicht van de werkelijkheid.

Paus Franciscus vraagt echter van ons godgewijden, en dus ook van contemplatief levende mensen, dat wij ‘experts van communio’ moeten zijn. Die communio is nu juist dat vieren. Communio ontstaat wanneer je je valse identiteit weet te ontmaskeren en samen met anderen je ware identiteit in God, die zelf communio is, weet te ontdekken. Onze kloosters moeten de uitdaging aannemen om plaatsen van vieren te worden. Het vraagt, aldus Paus Franciscus, ‘om de moed op te brengen dáár aanwezig te zijn waar verschillen en spanningen heersen en wees een zichtbaar teken van de Geest die in de harten de passie instort opdat allen één zouden zijn. Beleef de mystiek van de ontmoeting: de bekwaamheid de andere personen aan te voelen en ernaar te luisteren’.[18]

Versta mij goed! Deze ‘mystiek van de ontmoeting’ betekent niet dat wij onze afzondering moeten verlaten. “In een maatschappij van spanningen, van moeilijke samenleving tussen verschillende culturen, van de overmacht op de zwakste en van ongelijkheid, zijn we geroepen een concreet model van gemeenschap te bieden, die door de erkenning van de waardigheid van iedere persoon en door het meedelen van de gave waarvan ieder drager is, het mogelijk maakt als broeders en zusters samen te leven.”[19] Het betekent dat wij als contemplatief levende mensen open moeten staan voor de ontmoeting met de wereld die ons zal transformeren van zelfgerichte mensen tot liefhebbende mensen. Het vraagt van ons die typische houding van de feesteling van vandaag: “stille en afdoende actie, betekenisvol lijden en een in vrijheid geaccepteerde frustratie”.[20]

Afstand en afzondering blijven onveranderlijke waarden voor ieder contemplatief levende mens en daarvoor heb je de ogen van de duif nodig. De cisterciënzer John van Ford die het Hoogliedcommentaar van Bernardus heeft voltooid geeft aan de ogen van de duif twee eigenschappen: wijsheid en intelligentie. (preek 16) Afzondering moet getuigen van wijsheid en intelligentie. Het zijn gaven van de Geest die John van Ford ziet wanneer hij in afzondering kijkt in de ogen van Christus of zoals Bernardus van Clairvaux zegt, zijn toevlucht als een duif zoekt in de muur en de rots die Christus is. Afzondering, afstand en stilte heb je nodig en die vind je in Christus om zo vanuit zijn blik met eenzelfde blik vol wijsheid en intelligentie naar de wereld te kijken. Maar deze afstand heeft niet te maken met de illusie van de huidige hang naar het leven op het platteland. Een illusie waar tegen onze kloosters zich met hand en tand zouden moeten verzetten!

‘His mode of travel is still the same!’ ‘Zijn manier van reizen is nog steeds dezelfde!’

Inderdaad, de manier waarop wij als contemplatieve mensen door de wereld gaan is en blijft hetzelfde. Vandaag op uw 100ste verjaardag roem ik uw ogen die als duiven zijn omdat u ons een boodschap geeft van hoe wij als contemplatieven naar de wereld om ons heen kunnen kijken. Ogen die mij leren om met wijsheid en intelligentie naar de wereld, waarvan ik deel uitmaak, te blijven kijken.

Ik voel een grote bekoring om deze feestrede te eindigen met de woorden die uw laatste openbare woorden op deze aarde zijn geweest: “Zo, nu zal ik maar verdwijnen”. Woorden die op de geluidsband gevolgd worden door: “en dan kunnen we allemaal een Cola pakken of iets anders”. Ik zal deze woorden maar niet herhalen, want je weet niet wat de gevolgen zijn. Trouwens, de geëerde voorzitter van uw vrienden in de Lage Landen gaat ook nog wat zeggen. In ieder geval: uw ogen zijn als duiven! Dank u! Happy Birthday!

[1] Thomas Merton: The Sign of Jonas (New York: Harcourt Brace, 1953) p. 246.
[2] ‘Truth can only be spoken by a man nobody knows, because only in the unknown person is there no obstruction to reality.’ (Rowan Williams: A silent action. Engagements with Thomas Merton (Louisville: Fons Vitae, 2011) p.17.
[3] ‘story of an interesting and original personality, but the story of one series of responses to and reflections of the currents and structures of the World…the great Christian is the man or woman who can make me more interested in God than in him or her. A paradoxical tribute, but the highest that can be paid.’ Idem, p.18-19.
[4] Thomas Merton: Zaadkorrels van contemplatie (Antwerpen: Unistad, 1988) p. 31.
[5] Thomas Merton: In the dark before dawn. New selected poems of Thomas Merton ( New York: New Direction Books 2005) p. 46.
[6] Thomas Merton: Louteringsberg (Antwerpen: Het Spectrum ) p. 345-346.
[7] Thomas Merton: De boodschap van een contemplatief.
[8] Gregorius de grote: Dialogen. (Nijmegen: Sun 2001) Boek III, hoofdstuk XVII.
[9] Thomas Merton: Oplettende toeschouwer (Brugge/Utrecht: Desclée De Brouwer 1969) p. 303.
[10] ‘Sentence us for life to the penitentiaries of thy bars and nightclubs, and leave us stupefied forever by the blue, objective lights / that fill the pale infirmaries of thy restaurants, and the clinics of thy schools and offices, and the operating-rooms of thy dance-halls.’ Thomas Merton: In the dark before dawn. New selected poems of Thomas Merton ( New York: New Direction Books 2005) p. 7
[11] Thomas Merton: Oplettende toeschouwer (Brugge/Utrecht: Desclée De Brouwer 1969) p. 303.
[12] Thomas Merton: The street is for celebration. In: Love and Living (New York; Farrar-Straus-Giroux 2011) p. 42-47.
[13] ‘Violence in the street…accepts the general myth of the street as no-man’s-Land, as battleground, as no place. Hence it is another kind of submission. It takes alienation for granted. Merely to fight in the street is to protest, in desperation, that one is unable to change anything. So in the long run it is another way of giving up.’ Idem, p.45.
[14] “A city is something you do with space. A street is a space. A building is an enclosed space. A room is a small enclosed space. A city is made up of rooms, buildings, streets. It is a crowd of occupied spaces. Occupied or inhabited? Filled or lived in?…Can a street be an inhabited space? This may turn out to be a crucial question for a city, for a country, and for the world.’ Idem, p. 42.
[15]‘A space where people are present to themselves, with full identities, as real people, as happy people?’ Idem, p.43.
[16] ‘The street can be inhabited if the people on it begin to make their life credible by changing their environment. Living is more than submission: it is creation. To live is to create one’s own world as a scene of personal happiness’. Idem, p.44.
[17] ´To pull down the blind and empty the bottle and lie on the Floor is a stupor: this help you to forget the street for a while, but it is a surrender….the alienated city isolates men from one another in despair, lovelessness, defeat. It is crowded with people who are not present to each other: it is like a desert, although it is full of people….Celebration is the beginning of confidence, therefore of power….That is the beginning of power. That is the beginning of the transformation. One day, you will see!’ idem, p. 47.
[18] Paus Franciscus: Brief aan de Godgewijden (Vaticaan: 21 november 2014) I.2.
[19] Idem.
[20] Thomas Merton: Turning towards the World: The Pivotal Years (1960-1963). The Journals of Thomas Merton, vol. 4 (Harper: San Francisco, 1996) p. 206.