IN MEMORIAM “L’ABBÉ PIERRE”, VODDENRAPER VOOR ONZE LIEVE HEER

(° 5 augustus 1912 + 22 januari 2007)
Het schandaal van verachte levens, verspilling, onverschilligheid jegens armen, hongerigen, onderdrukten en werklozen behoort tot onze verantwoordelijkheid. Het is ons probleem en niet dat van God. (Abbé Pierre, in Testament,1994)
In een jaargang waarin we vooral willen stilstaan bij de profetische roeping van het monachisme is een portret van de onlangs overleden Franse Abbé Pierre haast onvermijdelijk. Deze capucijnenmonnik was immers één van de meest markante profeten van de tweede helft van de twintigste eeuw. Voor de Franse socioloog Pierre Bourdin was de Abbé Pierre echt het type van de profeet “die opstaat in tijden van nood en crisis en met heftigheid en verontwaardiging het woord neemt”.
In zijn geboorteland was de Abbé Pierre ontzettend populair. Na De Gaulle en Jeanne d’Arc werd hij onlangs door zijn landgenoten tot “grootste Fransman aller tijden” verkozen. Bewust van zijn grote populariteit schuwde hij de media niet en gebruikte hij die om telkens opnieuw de stem van de armen en daklozen te laten horen (volgens Bernard Kouchner, oprichter van “Médecins sans Frontières” en voormalig minister, is de goede pater de uitvinder van de onvermijdelijke “wet van de mediastunt”). Politici vreesden en respecteerden zijn “coups de gueule”. “Politici” zo beweerde hij "kennen de miserie immers alleen van de statistieken en cijfers zetten je nooit aan tot wenen”. Hoe groot het moreel gezag van de Abbé Pierre in zijn land was, bleek o.a. in 1992 toen hij de bevordering tot grootofficier van het “Légion d’Honneur” afwees. Aan de toenmalige premier Bérégovoy schreef hij de onderscheiding te zullen weigeren “zolang er in Frankrijk huizen leegstonden en daklozen waren”. De regering beloofde daarop onmiddellijk onderdak te zoeken voor de meest urgente gevallen. Vorig jaar nog verbrak de erg verzwakte pater de stilte om de brutale minister Sarkozy, die de kansloze jongeren van de Franse voorsteden “tuig” had genoemd, te schofferen: “De minister maakt zich zorgen over de veiligheid, maar is hij bezorgd over jullie veiligheid of eerder over die van de burgerij van de rijke avenues van Parijs?”
De abbé Pierre werd op 26 januari met nationale eer in de Notre-Dame te Parijs ten grave gedragen in aanwezigheid van President Chirac en andere dignitarissen van de Franse staat maar ook duizenden verschoppelingen, daklozen, kansarmen en doodgewone mensen met het hart op de rechte plaats deden de kathedraal vollopen.
Maar ook wereldwijd genoot de Franse capucijn met het hart op de tong grote bekendheid niet alleen door zijn talloze tussenkomsten in landen als Columbia, Brazilië, Libanon en Bosnië-Herzegovina, maar vooral als oprichter van de Emmaüsbeweging die uitgroeide tot een internationale solidariteitsbeweging, gekenmerkt door “een geest van arm zijn om nog armeren te helpen”. Nog steeds vinden mensen die overal uit de boot vallen in de Emmaüsgemeenschappen een thuis. De gemeenschappen leven van de opbrengst van zelf opgeknapte spullen en ingezamelde vodden.
* * *
“Abbé Pierre” was niet zijn echte naam, maar de schuilnaam die hij als verzetsstrijder in het maquis aannam. Henri Antoine Grouès, zoals hij eigenlijk heette, werd geboren als zoon van een welgestelde zijdefabrikant uit Lyon. In 1930 werd hij lid van de capucijnenorde. Niet lang daarna verdeelde hij het geld dat hij van zijn vader had geërfd onder de armen.
Wegens longtuberculose moest hij het strenge kloosterleven na enkele jaren opgeven. Op 30-jarige leeftijd werd hij lid van de franciscaanse verzetsbeweging tegen de Duitse bezetters. Dankzij de jonge capucijn vonden vele Joodse mensen een schuiloord of konden ze vluchten naar veiligere oorden.
Van 1945 tot 1951 was hij député in het Franse parlement. In 1949 stichtte hij een woning voor jongeren en kansarmen in het Parijse Neuilly-Plaisance. Het huis kreeg de naam Emmaüs. Het avontuur van de Compagnons d’Emmaüs was begonnen.
Toen in de strenge winter van 1953/54 in de arme voorsteden en wijken van Parijs en onder de bruggen over de Seine meer dan negentig daklozen doodvroren, begon de Abbé Pierre, een campagne. Via de antennes van de Franse omroep Radio Luxembourg doet hij op 1 februari 1954 de volgende dramatische oproep: “Goede Vrienden, kom ons te hulp … Deze nacht, rond drie uur, is een vrouw doodgevroren op het trottoir van de Boulevard Sébastopol. Op haar borst hield ze het bevel geklemd waarmee men haar eergisteren had uitgewezen… Iedere nacht liggen meer dan tweeduizend mensen in de vrieskou ineengedoken op straat, zonder dak, zonder brood, meer dan één is bijna naakt … Luister naar mij: in drie uur tijd werden de twee eerste opvangcentra opgericht: één in een tent aan de voet van het Pantheon, rue de la Montagne Sainte Geneviève, een ander in Courbevoie. Ze zijn nu al overvol en er moeten er overal komen. Vanavond nog moeten er in elke stad van Frankrijk, in elke wijk van Parijs pancartes opgehangen worden aan de lantaarnpalen die de nacht verlichten, aan de deuren van huizen waar dekens, stro, soep te verkrijgen zijn; pancartes waarop men onder het opschrift “broederlijk hulpcentrum” de volgende eenvoudige woorden kan lezen: “Jij die nood lijdt, jij, wie je ook bent, kom binnen, rust uit, eet, vat opnieuw moed want hier heeft men je lief…”
De volgende dag blokletterde de pers: “Nationale Opstand van Goedheid”. De oproep van de Abbé Pierre bracht meer dan een miljard francs en een grote hoeveelheid hulpgoederen op. De staat ondersteunde zijn spontane actie door ziekenhuizen, politiebureaus en metrostations voor de daklozen open te stellen.
Vanaf dat moment werd de Abbé Pierre een symbool van hoop en solidariteit en kregen de armsten een stem. Toch bleef hij trouw en in alle bescheidenheid zijn werk doen in de voorsteden van Parijs. In 1984 richtte hij samen met Coluche, de Franse komiek , papenvreter en stichter van de “Restos du Coeur” en nog andere hulporganisaties een “levensmiddelenbank” op in Parijs. Momenteel worden er per dag 5000 à 7000 warme maaltijden verstrekt.
Tot op het einde van zijn leven bleef de monnik zich ondanks zijn hoge leeftijd en zwakke gezondheid inzetten voor de nieuwe armen, de rechtelozen, de outcasts van de rijke westerse samenleving. Zo nam hij het in 1996 op voor de Afrikaanse immigranten die een Parijse kerk bezetten uit protest tegen de strenge immigratiewetten.
In datzelfde jaar kwam hij echter ook in opspraak. Hij nam het op voor zijn vriend Roger Garaudy (een marxistische filosoof die zich eerst tot het katholiscisme en later tot de Islam bekeerde) die in een boek de jodenvervolging door de nazi’s ontkend had. De beweging tegen racisme en antisemitisme Licra, waarvan hij erelid was, schrapte zijn lidmaatschap. Hij bekende het bewuste boek niet gelezen te hebben en spijt te hebben over zijn ondoordachte uitspraken. Toch was hij erg verbitterd over de verwijten die men hem in de pers had gemaakt: “Hoe kan iemand die zijn leven gewaagd heeft – toegegeven veel te weinig – om Joodse mensen te redden nu een antisemiet zijn!”. Hij trekt zich enige tijd in Italië terug en schrijft daar o.a. zijn indrukwekkende Testament en Mémoires d’un Croyant.
* * *
De Abbé Pierre heeft het vaak over de dood gehad. Hij zei naar de dood te verlangen. “Heel mijn leven heb ik verlangd te sterven want de dood dat is als uit de schaduw treden om in het volle licht te gaan staan”.
“Fioretti” & “Coups de Gueule”
* Een racist is iemand die zich uit woede vergist.

* Het leven is geen droom, het is niet door mensen uitgedacht. Het leven is een beamen. Doorheen de gebeurtenissen leidt God ons en het is aan ons om “ja” of “neen” te zeggen. Meer dan een keuze voor iets is het leven een ingaan op iets. Wij kiezen zo weinig! De enige vrijheid van de mens bestaat erin dat hij het zeil strak gespannen kan houden of het ontmoedigd kan strijken, laten hangen. Maar voor wind kan de mens niet zorgen: het is God die blaast. Wij moeten slechts onze zeilen naar de wind zetten.

* Ik geloof niet in God. Ik geloof in God’s Liefde en dit ondanks alles wat het bestaan daarvan schijnt te ontkennen. Zijn diepste Zijn is Liefde te zijn. Het is zijn substantie. Daarom ben ik ervan overtuigd dat het fundamentele delen van de mensheid geen scheiding betekent tussen hen die geloven en hen waarvan men zegt dat ze ongelovig zijn of hen die zichzelf zo noemen. De scheiding loopt tussen zij die zichzelf verafgoden en zij die delen en mededelen. De scheiding loopt tussen zij die, wanneer ze geconfronteerd worden met het lijden, het gelaat afwenden en zij die vechten om de lijdende uit zijn lijden te verlossen. De scheiding loopt tussen zij die beminnen en zij die weigeren te beminnen.

* Het eeuwig leven begint niet na de dood. Het begint hier, in dit leven, in de keuze die wij elke dag maken om voor onszelf te volstaan of om met anderen vreugde en verdriet te delen. God zal ons niet moeten oordelen. Het oordeel zal dat moment van volle licht zijn waarin ieder van ons zichzelf zal zien wat hij van zichzelf gemaakt heeft: een zelfgenoegzame of een mededeelzame.

* “De hel zijn de anderen”, schreef Sartre. Maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat het net andersom is: de hel ben ikzelf los van de anderen.

* God is niet de Almachtige Albeheerser. Hij is de Almachtige gevangene. Gevangene van de vrijheden die hij op de uiterste hoogten van de wereld geschapen heeft opdat de wereld zich zou verhogen, vermeerderen in liefde.

* En als jullie s’avonds, in jullie mooie huizen met jullie goede geweten jullie kinderen omhelzen, hebben jullie in Gods ogen wellicht meer bloed aan jullie onwetende handen dan dat ooit één hopeloze er aan de zijne had.

Dirk DOMS
[Contactblad Mertonvrienden, 21ste jaargang, nr 1, maart 2007, blz. 31-35]