Bernardus

Het leven van de heilige Bernardus

door Jean Leclercq, osb

Dom Jean Leclercq (1910-1993), een benedictijn van de abdij Clervaux in het Groothertogdom Luxemburg, was ongetwijfeld de belangrijkste expert inzake Sint-Bernardus. Onder zijn bezielende leiding slaagde hij erin een ploeg enthousiaste medewerkers te mobiliseren voor zijn project, namelijk een wetenschappelijk verantwoorde editie van het literair oeuvre van Bernardus van Clairvaux. Zo verscheen tussen 1957 en 1977 de kritische uitgave van de Opera Sancti Bernardi in 8 delen. Ook Thomas Merton werd door Jean Leclercq betrokken bij de voorbereidende werkzaamheden van dit project. Beide mannen kenden elkaar goed en onderhielden tussen 1950 en 1968 een regelmatige correspondentie. Zo excerpeerde Merton voor rekening van zijn Luxemburgse opdrachtgever de rijke verzameling middeleeuwse manuscripten van de abdij Gethsemani.
In de marge van deze introductie kan nog vermeld worden dat de erudiete benedictijn uit Clervaux heel onrechtstreeks aan de basis ligt van wat nu de ‘Mertonvrienden’ zijn. Hij was het die Roger Roels destijds aanspoorde om met mij contact op te nemen. De ontmoetingen met Roger Roels hebben toen geleid tot de samenkomst van 35 enthousiastelingen voor het eerste Mertonweekend, dat doorging in de Sint-Andriesabdij te Brugge op 26 en 27 oktober 1985.
Wanneer men echt wil begrijpen wat de heilige Bernardus voor onze tijd kan betekenen, dan moet men goed letten op de vooruitgang die er is gemaakt bij de bestudering van zijn leven. Het staat inmiddels vast dat sinds 1953 (1) de kennis over zijn persoonlijkheid in twee richtingen is uitgebreid: die van zijn eigen geschiedenis en die van de oorsprong van de cisterciënzerorde waartoe hij behoorde. Bij veel beweringen die voor zeker werden aangenomen, worden tegenwoordig weer vraagtekens gezet en bij menige gebeurtenis waaraan men groot gewicht toekende, wordt nu meer voorbehoud gemaakt. Zo riep bijvoorbeeld alleen al de naam Bernardus een andere naam op, die van Abélard, wat aan de kruistochten herinnerde, die worden beschouwd als een schandvlek in de geschiedenis van de Kerk. Maar over de omstandigheden van zijn verhouding tot Abélard en tot de tweede kruistocht lijkt momenteel behoorlijke verwarring te bestaan. Een zo rijke persoonlijkheid als die van de heilige Bernardus kan niet meer het onderwerp van een oppervlakkige beschouwing zijn. Daarom willen we eerst een korte levensbeschrijving geven.
Zijn ‘Heiligenlegende’ werd, zonder dat hij het wist, tien jaar voor zijn dood opgeschreven. Sindsdien is zij steeds met de historische waarheid vermengd gebleven. Nu lijkt het ogenblik gekomen om, zo duidelijk mogelijk, de historische Bernardus los te weken van de legendarische die al te zeer door de iconografie is verspreid. Men bewijst noch Bernardus, noch de Kerk die hij liefhad een dienst door voortdurend geruchten te verspreiden waarvan men weet dat ze niet overeenkomen met de werkelijkheid. Wat weten we van de jeugd van de heilige Bernardus? Hij heeft daar zelf nooit over gesproken. Nooit heeft hij herinneringen opgehaald aan zijn leven vóór hij monnik werd. We kennen drie getuigen uit die tijd, maar die zijn tendentieus.
Jammer is het ook dat Bernardus nooit iets heeft gezegd over zijn studiejaren, terwijl anderen dat graag deden, zoals b.v. zijn tijdgenoot Guibertus van Nogent, een andere monnik. Het is jammer dat hij ons nooit in vertrouwen iets over zijn moeder heeft verteld, zoals b.v. Petrus Venerabilis, een andere tijdgenoot. Het lijkt erop dat hij alles van zijn vroegere leven wil vergeten.
Bernardus denkt niet aan het monastieke leven vóór hij twintig jaar is. Tegen 1112, hij is dan eenentwintig, denkt hij er ernstig aan om monnik te worden. In de tijd tussen zijn studie in Saint-Vorles en die datum, leefde hij op het kasteel samen met zijn broers, zijn zus en vrolijke kameraden. Reisde hij? Op die vraag moeten we het antwoord schuldig blijven. Over deze levensperiode zwijgt hij volledig, net zoals over de daaraan voorafgaande. De stichtelijke avonturen waarin hij zou zijn verwikkeld geweest, zeggen dus zo goed als niets over hem.
Het volgende verhaal is echter niet helemaal onwaarschijnlijk. Op reis met enkele metgezellen, ging Bernardus een kasteel binnen om daar te overnachten. De kasteelvrouwe drong zich op onbeschaamde wijze aan hem op. Haar bedoelingen vermoedend schijnt hij geroepen te hebben: “Help! Dieven, dieven!” Toen zijn kameraden hem de volgende dag ondervroegen over de zogenaamde roof antwoordde hij: “Het ging om mijn reinheid, en de kasteelvrouwe was daarin geïnteresseerd.” Zou een dergelijk antwoord waar zijn, dan wijst het niet op een duistere verdringing, maar op evenwichtigheid en innerlijke vrijheid. Bernardus levert hier al het bewijs van de humor die hij op volwassen leeftijd in zijn werk laat zien. Vanaf zijn achttiende tot zijn tweeëntwintigste of drieëntwintigste maakte hij deel uit van een groep jonge, lanterfantende edellieden, die zich alleen maar bezighielden met jagen, zich te mengen in de ruzies tussen verschillende kastelen, mee te doen aan toernooien of zich te amuseren met gedichten en verhalen.
Tussen deze vrolijke makkers echter neemt hij blijkbaar geen genoegen met oppervlakkige kennis. Hij lijkt wel te worden verscheurd tussen datgene wat de zijnen van hem verlangen en een roeping die van elders komt. Bernardus roept zijn broers en enkele bekenden bijeen en deze luisteren naar zijn woorden waarmee hij hun het monnikenleven beschrijft waarvan hij droomt en waarvoor hij hen enthousiast wil maken. Al snel stelt hij een duidelijk programma op.
Dit voorbereidings-noviciaat schijnt ongeveer zes maanden geduurd te hebben. Andere jeugdigen, verwanten en vrienden sluiten zich bij hem aan. Ofschoon hij niet de oudste is in de familie, is Bernardus onbetwist de meest invloedrijke, een echte leider. Maar waarheen zou hij zich wenden om de monnikspij aan te trekken? Hij laat zijn keus vallen op ‘Cîteaux’, het ‘Nieuwe Klooster’ genaamd, dat sinds vijftien jaar bestaat in de buurt van Dijon. Van de twee of drie jaren die hij dan in Cîteaux verblijft weten we niets. Zijn noviciaatsjaar en het daaropvolgende jaar gaan in stilzwijgen en verborgenheid teloor. Zijn sterke persoonlijkheid moet wedijveren met de dagelijkse eisen van het monnikenleven en de ontmoeting met God. Zij moet wedijveren met zijn houding tegenover de groep die hij met zich mee in het klooster heeft gebracht en tegenover de gemeenschap die hem heeft opgenomen. In juni 1115 wordt Bernardus, onder abt Stefanus Harding, een Engelsman, naar Clairvaux gestuurd. Nadat hij eenmaal tot zijn levenswijze heeft besloten, probeert hij deze zijn leven lang te verwerkelijken.
Het monnikenwezen bestond aanvankelijk uit eenzaamheid en kluizenaarsbestaan, dat wil zeggen: scheiding van de wereld om God te vinden in het gebed. Zoals ieder ideaal, werd ook dit nooit volledig nageleefd. In de loop van een geschiedenis van bijna acht eeuwen, hadden de monastieke instellingen zich aangepast aan de economische en politieke kaders van de desbetreffende maatschappij. Over het algemeen leidde dat niet tot verval. Velen streefden ernaar God te zoeken en te vinden en zich te heiligen. Maar het contact met de omgeving werd steeds hechter. De binding met de regionale economie vormde een contrast met het oorspronkelijke, bijna fantastische begrip van volmaaktheid. Tot dit ideaal wilde Bernardus echter de hele monnikenorde terug voeren, te beginnen met de familie waartoe hij behoorde. Aan het begin van zijn onderneming van totale hervorming staat de wens van een sociale onthechting, een afstand nemen van de maatschappij, en wel op de eerste plaats op economisch gebied, zoals het in het monnikenwezen gebruikelijk was.
Dat was ook de zin van de strenge liturgische hervorming die Bernardus ondernam. Zijn tijdgenoten werden zich dat weldra bewust. Zo kon een schrijver, Willem van Malmesbury, beweren dat deze hervorming voor menigeen een onaangename vernieuwing inhield. Bernardus voegde haar in in de cisterciënzerwetgeving en rechtvaardigde haar in een apologie waarin hij blijk geeft van zijn scherpzinnigheid. Er bestaat wat onduidelijkheid wat betreft de uitleg van deze apologie. Zij schijnt een kritiek te zijn op alles wat, volgens Bernardus, niet tot het zuivere monnikenwezen behoort en daarbij maakt het niet uit of het om het oorspronkelijke Cîteaux gaat of om Cluny.
In zijn levensbeschrijving zijn vier opeenvolgende stappen te onderscheiden, waarin zijn invloed zich vanuit een middelpunt – Clairvaux – steeds verder uitbreidt. Allereerst tot 1130, in de richting van de religieuze en burgerlijke maatschappij van Frankrijk. Dan, van 1130 tot 1138, in de richting van Rome. Daarna, van 1139 tot 1148, de hele Kerk omvattend. Tot zijn dood in het jaar 1153 vindt hij nog genoeg tijd om het Goddelijk Mysterie zo diepgaand te overdenken dat hij er zijn mooiste bladzijden over schrijft.
Aanvankelijk speelde hij zijn rol vooral op het monastieke vlak, daarna ook op het kerkelijke en politieke, zonder ooit het intellectuele te verwaarlozen, tot hij de top van de mystieke theologie bereikte. Men volgt Bernardus als het ware in zijn houding ten opzichte van de monniken, van de maatschappij, van de Kerk en van God.
In de eerste periode van 1115 tot 1125 is hij vooral bezig met zijn ordebroeders, daarna is hij te zien in de straten van Frankrijk. In deze tijd heeft hij een zwakke gezondheid. In bijna veertig van zijn brieven maakt hij daarvan melding, en het gaat daarbij niet om een literair thema. Deze periode loopt van 1118 tot 1123. Bernardus geeft zelf toe dat hij te zwaar belast is; hij slaapt niet genoeg, hij is een man die het lijden uit eigen ervaring kent.
Het is zijn eerste zorg als jonge abt om zijn klooster een solide materiële basis te verschaffen. De eerste tien jaren waren moeilijk. Men moest bouwen op de plek waar men zich nu eenmaal bevond, in een kleine dalkom. Tegelijkertijd moest een landbouwbedrijf worden opgezet dat voldoende levensonderhoud verschafte. Dit vereiste het verwerven en bewerken van landerijen. De schenkingen blijven niet uit, zowel van de kant van de grondbezitters als van de kant van de boeren. Gelukkig werd Bernardus, die vaak ziek of afwezig was, daadkrachtig gesteund door twee van zijn broers. 1125 was een jaar van dure hongersnood en een nieuwe opleving. Clairvaux zorgde op een behendige manier voor de noden van de boeren die slachtoffer waren van een slechte oogst. Deze vrijgevigheid bezorgde het klooster nieuwe sympathie.
Bernardus begon in de omgeving te reizen en bij iedere terugkeer bracht hij jongeren mee, edellieden of studenten, die hij had overgehaald. Sinds 1115 kon men van de ‘grote buit van Châlons’ spreken, zodat er ieder jaar gerekend kon worden op twee nieuwe stichtingen.
Zeer vroeg verspreidde zich zijn invloed door zijn correspondentie. Het aantal van de brieven die hij heeft geschreven zal wel nooit bekend worden. Tot nu toe zijn er 550 gevonden. Aanvankelijk werden zij voor Frankrijk geschreven, vervolgens voor Engeland en alle landen tussen Zweden en Portugal, Ierland en Sicilië. In 1124 en het daaropvolgende jaar schrijft Bernardus aan de aartsbisschop van Keulen, in 1126 aan een Romeinse curiekardinaal. Uit de briefwisseling blijkt dat men vanaf deze tijd aandacht schenkt aan de geschriften van de jonge abt van Clairvaux en dat zijn vaardigheid in het schrijven van brieven bekend wordt. Van zijn twee beroemdste omzendbrieven is de ene, in het jaar 1120, gericht aan de kartuizers en die gaat over de liefde tot God. De andere, die aan Bernardus’ neef Robert lijkt gericht, is in werkelijkheid een manifest dat voor de openbaarheid is bedoeld. Het gaat hierbij om een jonge monnik die in 1119 van Clairvaux naar Cluny verhuisde.
Er is ook een aantal brieven, tussen eind 1124 en begin 1125, die geschreven zijn vanwege een grote pijn die Bernardus als monnik in het diepst van zijn ziel ervaart. Arnoldus, de eerste abt van Morimond, een klooster dat op dezelfde dag als Clairvaux vanuit Cîteaux was gesticht, had het besluit genomen om als monnik in het Heilig Land te gaan leven en hij was van plan enkele jonge ordebroeders met zich mee te nemen.
Rond 1130 is Bernardus veertig jaar oud en sinds vijftien jaar abt. Hij is al bij menige religieuze aangelegenheid betrokken geweest. In Frankrijk heeft hij aan een concilie deelgenomen. Hij is dus geen onbekende meer. Maar nieuwe omstandigheden zullen zijn invloed nog vergroten en hem naar Rome voeren, het centrum van de westerse christenheid. In de nacht van 13 op 14 februari 1130, terwijl Honorius II op zijn sterfbed lag of direct daarna, koos een minderheid van kardinalen een nieuwe paus met de naam Innocentius II, ongetwijfeld om een andere keuze uit hun college voor te zijn. Toen de volgende middag de overige kardinalen hoorden van de vacant geworden en inmiddels weer bezette apostolische stoel, kwamen zij tot een nieuwe keuze ten gunste van een telg uit de familie Pierleoni, die de naam Anacletus II aannam. Zoals het in dergelijke omstandigheden in Rome wel vaker voorkwam, was bij elk van beide kiesprocedures wel een onregelmatigheid te constateren. Welke van de beide groepen was volgens de kerkrechtelijke traditie de zogenaamde ‘pars sanior’, de partij met het beste oordeel? Temidden van deze juridische problemen gold, zoals ook in eerdere gevallen, een verdienstelijk leven als een doorslaggevend teken. Nu stonden de aanhangers van Innocentius echter bekend als tamelijk strenge, naar verbetering strevende prelaten, terwijl de vertegenwoordigers van Anacletus, die tot de Romeinse adel behoorden, eerder een overdreven belang hechtten aan het pauselijk bestuursapparaat. Zij waren minder bekommerd om geestelijke vooruitgang dan om politiek.
In ieder geval was er nu een schisma en dat zou duren tot de dood van Anacletus in 1138. Onlangs is beweerd dat het feit dat de Pierleoni’s afstammen van een uit het jodendom bekeerde familie, van doorslaggevende betekenis was voor de gezindheid van zijn tegenstanders. Deze zorg om een ‘joodse paus’ te vermijden is in de geschriften van Bernardus zeker niet overheersend.
Enkele christelijke vorsten waren voor Anacletus, de monastieke ordes echter voor Innocentius. Het volk van Rome verzette zich tegen de laatstgenoemde, zodat hij in Frankrijk zijn heenkomen moest zoeken. De koning van Frankrijk, Lodewijk VI, was een aanhanger van Anacletus. Hij riep de bisschoppen en abten uit zijn rijk bijeen in Etampes om hun raad in te winnen. Hij had onenigheid met Bernardus gehad, maar kon hem niet verhinderen te verschijnen. Tegenwoordig wordt aangenomen dat Bernardus hier niet heeft gesproken. De belangrijkste invloed kwam van de benedictijnen: Petrus Venerabilis, Suger en Matthias van Albano, de cluniasenzer kardinaal-legaat. Het concilie koos voor Innocentius. Er kan worden vastgesteld dat Bernardus in deze geest als schrijver direct heel actief wordt. Vanaf dit tijdstip schrijft en reist hij zeer vastberaden ten dienste van deze zaak en zal hij streven naar de goedkeuring van de hele Kerk.
De reclamecampagne ten gunste van de beperking van het geweld wordt gefundeerd in het boek dat hij aan de tempeliers richt: ‘Lof van de nieuwe militie’.
De tempeliers vormden aanvankelijk, tegen ± 1118, een groep boetelingen die men tegenwoordig als een geestelijke beweging zou bestempelen. In de zeer gevaarlijke situatie waarin de christenen zich bevinden die in de Latijnse nederzettingen in het Oosten wonen of daarnaar op weg zijn, zijn een defensief leger en een politiemacht noodzakelijk. Er is dus de verleiding om gewelddadig op te treden. Het geweten kan slechts rein blijven wanneer zo min mogelijk geweld wordt gebruikt en als het dan gebruikt moet worden, dat het dan uit liefde gebeurt. Bernardus houdt de tempeliers zonder meer het uitzicht voor ogen van een ontmoeting met Christus, want ook zij zetten hun leven op het spel. Of men nu zelf doodgaat of de dood veroorzaakt, dat is het moment waarop iedereen wordt berecht in overeenstemming met zijn liefde.
Bernardus is zich er heel goed van bewust dat er van hem een soort betovering uitgaat naar de adellijke hofdames. Maar hij is ook heel goed in staat om tegenover hen veeleisend te zijn wanneer het erom gaat hen te stimuleren tot het beoefenen van de naastenliefde.
Ook het episcopaat is een sociale klasse — en niet de geringste — waarop Bernardus invloed heeft. De abt van Clairvaux zegt de kerkvorsten de waarheid recht in hun gezicht, zoals hij dat ook doet bij de andere groten der aarde.
Bernardus is op het hoogtepunt gekomen van zijn invloed in Frankrijk en in de Kerk. In zijn eigen huis is hij soms niet onomstreden. Men bewondert hem, maar hij heeft ook zijn temperament. Dat geldt ook voor zijn monniken, waarvan een aantal zijn broers en verwanten zijn. En in dit familienetwerk lopen de gemoederen wel eens hoog op, maar dat wordt ook weer snel vergeten.
Anderzijds groeit het aantal monniken steeds. De gebouwen zijn te klein geworden. In de gemeenschap is men van mening dat er opnieuw moet worden gebouwd aan de ingang van het dal, op een ander terrein dat men heeft verworven. De prior, Geoffroy de la Roche-Vanneau, heeft dit plan vanaf 1133 opgevat. Twee monniken die voorheen architect waren, Geoffroy d’Avigny en Achard, en nog enkele medebroeders denken positief over het plan. Wanneer Bernardus in 1135 op doorreis is in Clairvaux, bespreekt men het met hem. De economische toestand van het klooster staat een nieuwbouw toe. Maar Guy, een broer van Bernardus, heeft een andere mening op grond van de eenvoud. Want het gaat niet alleen om het bouwen. De watertoevoer en andere behoeften zijn volgens hem te duur. Bernardus, met zijn liefde voor de armoede, deelt zijn mening. Dat is het psychologisch klimaat in Clairvaux. Geen wettelijke bepaling verplicht Bernardus ertoe om zich te voegen naar de meningen van de kloostergemeenschap of van een raad. Het initiatief voor een raadpleging gaat in dit geval niet van hem uit. Het waren zijn ondergeschikten die een probleem naar voren brachten dat hij niet deelde en die een oplossing voorstelden die hem niet beviel. Toch onderwierp hij zich tenslotte zonder dwang aan hen, hij die het orakel van de Kerk geworden was.

Latere schermutselingen 1139 – 1148
Enkele opzienbarende gebeurtenissen waarbij Bernardus betrokken is, vinden op het einde van zijn leven plaats. Elk is voorwerp van naarstig onderzoek; daarom kan ik hier niet op alle details ingaan. Ten tijde van Bernardus, en voor het eerst in de kerkgeschiedenis, vertakken zich religieuze instituten binnen een algemene structuur die vasthoudt aan monastieke oerelementen. Vele oude kloosters trachten zich te verenigen in een vrije, juridische band, maar met aanvaarding van dezelfde gebruiken en dezelfde leefregels en zij vormen dan nieuwe ordes, in de ruime zin van het woord. Ook ontstaan er nieuwe monastieke stichtingen, zoals de cisterciënzerorde.
Wat Cluny betreft, moet men onderscheid maken tussen de relaties van Bernardus tot het instituut en zijn geestelijk programma enerzijds en tot zijn toenmalige abt, Petrus Venerabilis, anderzijds. Beide abten publiceren soms geschriften in de vorm van brieven, die echter in werkelijkheid openbare bekendmakingen zijn. Ik heb al vermeld onder welke omstandigheden Bernardus zijn brief aan Robertus en zijn apologie heeft geschreven. Pas veel later antwoordde Petrus Venerabilis daarop in zijn 28e brief, tegen 1130, en in zijn 111e rond 1144: twee prachtige documenten ter verdediging en verduidelijking van de cluniasenzerspiritualiteit. Enkele wat meer persoonlijk gekleurde brieven wisselen de twee abten vanaf 1137 met elkaar uit. Men heeft zich afgevraagd of zij vrienden of tegenstanders zijn geweest. Maar beiden konden niet afwisselend de ene dan weer de andere houding aannemen. Men is inmiddels van mening dat zij elkaar hoogachtten en liefhadden.
Over de samenwerking tussen kloosters geeft ons een pas ontdekte brief van Bernardus rijkelijk opheldering. Hij is aan de benedictijnse abt Adon van Saint-Oyen in de Jura gestuurd, enige tijd voor 1147. Nadat Bernardus aan de geadresseerde zijn groeten heeft overgebracht, met de plechtige betuiging van christelijke naastenliefde, verzekert hij hem dat Clairvaux, volgens afspraak, zich ook in de toekomst zal bekommeren om de bezittingen van Saint-Oyen, die in de buurt liggen. Hij voegt daaraan toe dat er in de priorij van Ferté-sur-Aube, die onder Saint-Oyen valt, te weinig monniken zijn die volwassen genoeg zijn om het kloosterleven vol te houden. Bernardus verklaart zich bereid tot een uitwisseling van personen.
Vanaf 1141 leeft hij in conflict met de Engelse benedictijnen vanwege de bezetting van de bisschopszetel van York door een cisterciënzermonnik, Henry Murdach. Zoals hij al eerder in het geval ‘Langres’ heeft gedaan, schrijft hij vijftien brieven om publiekelijke steun te verwerven voor zijn kandidaat, tegen de benedictijn William Fitzerbert die in 1143 in York was gekozen. Bernardus hielp mee aan diens afzetting in 1147, maar in 1153, na de dood van Murdach, besteeg hij opnieuw de bisschopszetel en werd uiteindelijk heilig verklaard. Bernardus pakt de zaak gepassioneerd en partijdig aan, terwijl hij niet goed over de feiten is ingelicht. Hij heeft steeds de uitbreiding voor ogen van het monastieke leven op de wijze van Clairvaux, of het nu om bisschopsbenoemingen gaat of om kloosterstichtingen.
Bernardus hecht er nooit grote waarde aan om deel te nemen aan wetenschappelijke twistgesprekken over het geloof. Je bent geneigd te zeggen dat hij theologie schrijft zonder het te weten, alleen maar om te tonen hoe men tot God komt. Sinds hij abt is, is hij zeker door Willem van Champeaux en daarna door Willem van Saint-Thierry op de hoogte gebracht van de opwinding die ontstaat door de handelwijze en de ideeën van Pierre Abélard in de scholen van Reims, Parijs en elders. Men moet tot 1140 wachten om getuige te kunnen zijn van een confrontatie tussen deze twee grote geesten. Een oplettende toeschouwer, J. Verger, kon daarover zeggen:
“Vanuit een puur biografisch standpunt is deze gebeurtenis van nogal ondergeschikt belang in het leven van de heilige Bernardus, en het lijkt wellicht alleen maar belangrijk in het leven van Abélard, omdat deze daarna nog maar krap twee jaar heeft geleefd. In ons boek wijden we enkele bladzijden aan dit voorval.”
Na lang aarzelen gaat Bernardus de confrontatie aan en stuurt zijn brief 187 aan de ‘bisschoppen die naar Sens worden bijeengeroepen’ en verzoekt hen bijeen te komen. Op 25 mei arriveert hij en woont de feestelijke ‘uitstalling’ van de relieken van de kathedraal bij, wat eigenlijk de gelegenheid bood voor deze bijeenkomst. Na zijn preek voor het volk, gaat men naar de ‘openbare bisschoppenbijeenkomst’, tijdens welke de dwalingen van Abélard worden veroordeeld. De volgende dag vindt het openbare debat plaats. Abélard beroept zich op de paus. De veroordeling van zijn leerstellingen is afgekondigd, maar het oordeel over zijn persoon is aan de paus voorbehouden.
Direct na deze bijeenkomst, in de laatste dagen van de maand mei, stellen Bernardus en zijn kanselarij brieven op aan de paus en aan Romeinse prelaten (189-193, 330, 333-338) en hij geeft Nicolaas van Clairvaux de opdracht enkele daarvan naar Rome te brengen.
Op dezelfde dag schrijft Abélard zijn Confessio fidei universis, een ‘Geloofsbelijdenis gericht aan allen’, en een andere aan ‘Héloïse’. Daarna reist hij naar Rome, en maakt op 9 of 10 juni een tussenstop in Cluny, waar hij door Petrus Venerabilis wordt ontvangen. Deze looft zijn voornemen zich tot de paus te wenden, maar wil vooral tot een verzoening met Bernardus komen.
Voor de tiende juli zoekt Rainard, abt van Cîteaux, Abélard op en beiden gaan naar Clairvaux, waar een vreedzaam gesprek plaatsvindt tussen de twee vijanden van gisteren. Kort daarop verbetert Abélard enkele formuleringen van zijn laatste theologisch werk volgens de wensen van Bernardus. Op de dringende smeekbede van Petrus Venerabilis ziet hij af van zijn reis naar Rome en besluit in Cluny in te treden.
Maar waarover ging het nu eigenlijk? Het is nog te vroeg om het, bij de huidige stand van de onderzoekingen die nog voortduren, met zekerheid te weten. Er zijn meerdere pogingen tot een verklaring geweest. Volgens sommigen ging het in dit conflict hoofdzakelijk over kerkelijke en zelfs politieke instellingen, omdat verschillende leerlingen van Abélard, waaronder leden van de Romeinse curie, met oude tegenstanders van Innocentius in verbinding stonden, ten tijde van het schisma van Anacletus.
Het leidt geen twijfel dat Abélard, door zijn manier van formuleren, velen verbaasde. “Het is vreemd en verschilt van wat wij hebben onderhouden”, zo gaf Bernardus te kennen, die de tekst echter alleen maar kende in de verkorte vorm die Willem van Saint-Thierry voor hem had vervaardigd. Maar Abélard was geneigd zich met hem te meten in een tweekamp voor een breed publiek, voor prelaten, grote wereldlijke personaliteiten — o.a. de koning van Frankrijk —, universiteitsdocenten en studenten. Door af te zeggen bleef Bernardus trouw aan zijn vroegere handelwijze: hij had steeds dergelijke discussies tussen deskundigen gemeden. Maar weer schoof men hem naar voren, want men had zijn persoonlijk prestige en zijn pen nodig.
Laat in zijn leven werd Bernardus ook nog gevraagd stelling te nemen tegen een verschijnsel dat al geruime tijd in de Kerk en de maatschappij aanleiding gaf tot bezorgdheid en dat ook nog lange tijd daarna zou doen. Het gaat om geestesstromingen die in de publicaties op verschillende manieren worden aangeduid, maar die door historici samengevat worden onder de verzamelnaam ‘katharenbeweging’. Kenmerkend voor deze stromingen was dat zij op moreel, sociaal, economisch en politiek gebied bepaalde eisen stelden. Zij vonden zowel aanhangers bij het volk als in de kringen van de adel. Soms kwam het tot gewelddadigheden.
Bernardus gaat op tweeërlei manieren te werk: op wetenschappelijk niveau en op het politieke. Hij pakt zijn wandelstok en gaat naar die streken van Frankrijk, en vooral in het zuiden, waar de toestand problematisch is. Zijn activiteit duurt twee maanden in het jaar 1145. Hij begint in Bordeaux en eindigt in Albi, waarbij hij Poitiers, Périgueux, Sarlat, Tulle, Cahors, Toulouse en andere minder belangrijke steden doorkruist. Hij blijft ervan overtuigd dat de ketters niet met wapengeweld tot het geloof terug te brengen zijn, maar met overtuigende argumenten.
Zijn hele leven lang heeft Bernardus zich zorgen gemaakt om het probleem, of liever het geheim van het jodendom. In zijn uitleg bij het Hooglied komt hij dicht bij de exegese van rabbijn Rashi en zijn school, en tegelijkertijd distantieert hij zich ervan. Bernardus ziet de volledige verwezenlijking van deze allegorie in de vereniging van Christus met de hele Kerk en met ieder lid van die Kerk afzonderlijk. Hij richt de brieven 363 en 365 tegen een zekere Radulphus, een cisterciënzer van Franse afkomst, die in het Rijnland een kruistocht tegen de joden onderneemt. Diens geschriften lijken hem gebrekkig en hij onderneemt een reis door het hele Rijnland om een einde te maken aan deze jodenhaat. De joodse overlevering heeft zijn verdienste in dezen erkend. In de tweede helft van de twaalfde eeuw heeft een geschiedschrijver uit Bonn, rabbi Ephraïm, zoon van Jacob, in zijn ‘Herinneringen’ een aangrijpend eerbetoon gewijd aan de heilige Bernardus. In de zestiende eeuw zal Jozef La-Cohen rabbi Ephraïm navolgen in zijn ‘Tranendal’ en verklaren dat de dankbaarheid van het joodse volk jegens de abt van Clairvaux nog steeds zeer levendig is.
De details van de tweede kruistocht zijn de kenner van de geschiedenis precies bekend, maar er bestaat geen echte duidelijkheid in hoeverre Bernardus daarin was verwikkeld. Lodewijk VII had de gelofte gedaan om als pelgrim naar Jeruzalem te gaan. Het duurde geruime tijd tot het voornemen van de Franse koning uitgroeide tot een kruistocht van de hele christenheid, die in naam van de cisterciënzerpaus Eugenius III werd gevoerd. In het door Franken beheerste Syrië werd de stad Edessa door Iman Zengi ingenomen. (2) Op de eerste december [1145] wendde de paus zich tot de adel van Frankrijk en Italië. Geheel onafhankelijk daarvan riep Lodewijk VII met Kerstmis een nationale vergadering bijeen in Bourges. Bernardus is niet uitgenodigd en verschijnt ook niet. De edellieden zijn weinig enthousiast. Maar op 1 maart 1146 komt er een bevel van de paus aan Bernardus om mensen op te roepen de wapens op te nemen. Hij gehoorzaamt.
Op 27 maart is Bernardus in Trier en in mei vertrekt keizer Koenraad III met zijn leger uit Bamberg. Op 12 juni vertrekt Lodewijk VII als pelgrim. Op 30 november is Bernardus weer in Trier. Op het einde van dat jaar 1147 en in het begin van het daaropvolgende vertrekken veel ridders uit de gebieden waarin de oproep van Bernardus is gehoord.
Maar vanaf 19 maart brengt het lot zware verliezen in het Heilig Land. De uiteindelijke ineenstorting volgt in juli in Damascus.
Hoe had Bernardus zich, op zijn levensavond, in zo’n avontuur laten strikken? Er was een verordening van de paus voor nodig, die Bernardus opvatte als een bevel van God. — “Te jubente, immo Deo — Omdat u beveelt, is het God die door u beveelt.” IJverig zoals altijd, probeert hij het ideaal van de vroegere kruistocht overeind te houden, waarbij het begrip van Gods eer, van de dienst aan de naaste doorslaggevend was geweest. Een onlangs verschenen studie verklaart dat ‘het kruis opnemen’ en het ‘dragen’ voor bepaalde tijdgenoten van Bernardus een daad van liefde kon zijn, naar het woord van de Heer: “Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn” (Lc 14,27). — “Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh 15,13).

Rustige levensavond en vreugdevol einde
We weten meer van Bernardus’ ouderdom dan van zijn jeugd. De geschriften van zijn laatste jaren leveren ons een groot aantal vertrouwelijke mededelingen die ons inzage geven in zijn geestelijke ontwikkeling.
De toespelingen op zijn slechte gezondheid komen in zijn correspondentie, zo niet preciezer, dan toch vaker en nadrukkelijker voor. Hij blijft echter bezig, hij schrijft en reist. In 1150 wordt hij zestig. Dat vormt voor hem geen belemmering om, in de twee jaren die hem nog resten, meerdere streken van Frankrijk te bezoeken en zich in het voorjaar van 1153, dus kort voor zijn dood, naar Lotharingen te begeven. Hij heeft nog de tijd om zijn geestelijk testament — ‘De Consideratione’ — te voltooien. Teleurstellingen, verdriet en zorgen blijven hem niet bespaard. Enkele van zijn brieven hebben geen succes. Een aantal stichtingen die hij gewenst of zelfs verwezenlijkt had, lopen op een mislukking uit. In 1148 sterven zijn vriend Willem van Saint-Thierry, Humbert, sedert bijna dertig jaar monnik in Clairvaux, voor wie Bernardus een opmerkelijke lijkrede hield, en, op doorreis in Clairvaux, de Ierse aartsbisschop Malachias O’Morgair, die in zijn land het leven van de orde volgens het ideaal van Bernardus had gestimuleerd. Deze laatste vond de tijd en de kracht om ter ere van hem een biografische legende, een liturgisch officie en twee preken te schrijven.
Op een concilie in Reims in het jaar 1148, waaraan Eugenius III deelnam, brandmerkte Bernardus enige trinitarische formules die de bisschop van Poitiers, Gilbert de la Porrée, gebruikte. Bernardus doorleeft in zijn werk ‘De Consideratione’ al deze binnenkerkelijke gebeurtenissen in het licht van zijn persoonlijke geestelijke ervaringen, die van de paus tot wie hij zich wendt, en van de gelovigen tot wie hij zich richt. In een aangrijpend crescendo, en vooral op de laatste bladzijden, noemt hij steeds nadrukkelijker de vereniging met de drie goddelijke personen en het geheim van de Godmens.
De laatste brief van Bernardus heeft dezelfde toon, dus niet die van een doodsklok. Hierin zijn alle eigenschappen te vinden van zijn manier van schrijven en zijn diepe gedachten, maar ook het goede humeur van zijn beste momenten, vanaf zijn woordspeling ‘in caritate et non in voluptate’ tot aan de lichte spot over een brief die wel werd verwacht, maar die nooit aankwam: “Ik zou je liever hebben geantwoord dan geschreven.” Zelfs wanneer hij beschrijft dat hij zich niet goed voelt, doet hij dat humoristisch: “Wanneer mij nog een vreugde zou overblijven, dan is het die, niets te eten.” Hij schept er genoegen in om zijn maag een zekere persoonlijkheid toe te dichten: “Zij verlangt ernaar door een beetje vocht te worden opgelucht… Dit beetje dat zij wil accepteren, verteert zij niet zonder grote pijn, maar zij is bang voor nog veel grotere pijnen wanneer zij leeg zou blijven.” Het gebrek aan slaap, het opzwellen van zijn benen en voeten tekenen de zwakte van zijn gestel. Maar zijn geest is levendig en snel. “Ik ben gek om het te zeggen”, voegt hij met humor toe wanneer hij de heilige Paulus aanhaalt die spreekt over de ‘innerlijke mens’.
Dat alles duidt op een einde dat voor de deur staat. Een geestige toespeling op de achilleshiel en op de wonde van de slang die Eva voorzegd wordt (Gen 3,15) wijst heel tactvol op een laatste mogelijke aanval van de duivel. “Omdat zijn kop door de Moederkerk vertrapt werd, achtervolgt hij meedogenloos haar hiel.” “Door haar gebed”, zegt Bernardus aan Arnaldus, “is mijn hiel, die ontbloot is van elke verdienste, beschermd. Op die manier weet de slang die op mij loert niet waar zij kan bijten. Ik heb deze brief zelf geschreven, ondanks mijn ziekte, opdat je aan het bekende handschrift mijn liefde herkent”.
Trouw in de vriendschap, nederigheid, onoverwinnelijk vertrouwen, vreugde en zelfs humor: dat is de heilige Bernardus zoals hij zijn leven lang is geweest, zoals hij zal zijn in zijn dood waarvan hij weet dat die heel dichtbij is. In de literatuurgeschiedenis zijn erg weinig voorbeelden van auteurs die als het ware vooruitlopen op hun dood. Hij maakt zich er een voorstelling van, hij houdt een generale repetitie, zou je bijna zeggen, hij drukt uit wat hij ervaart in zijn geest en in zijn organisme op de momenten die onmiddellijk voorafgaan aan de dood. Nadat hij getuige is geweest van het overlijden van anderen, is hij getuige van zijn eigen sterven. Niet zonder pijn, maar in een vreugdevol geloof, gaat Bernardus op 20 augustus 1153 de gelukzaligheid binnen. Hij bevredigt eindelijk zijn onmetelijke en door hem vaak genoemde drang God te zien.
Al heel gauw, in 1174, dus na 21 jaar, wordt hij heilig verklaard door paus Alexander III. Al tijdens zijn leven werd hij als een heilige beschouwd. Daarom was de herinnering aan hem omfloerst door een legende. De echte, historische Bernardus is echter niet minder groot dan de legendarische.
Aantekeningen
Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk onder de titel Das Leben des heiligen Bernhard, in: M. SABBE, M. LAMBERIGTS en F. GISTELINCK (Ed.), Bernardus en de Cisterciënzerfamilie in België 1090-1990 (Leuven, 1990). Ze werd overgenomen met toestemming van de Bibliotheek van de Faculteit der Godgeleerdheid en uit het Duits vertaald door Willy Eurlings.
1. In 1953 werd de 800ste verjaardag herdacht van het overlijden van Sint-Bernardus. Bij die gelegenheid publiceerde paus Pius XII de encycliek Doctor Mellifluus. Thomas Merton vertaalde deze encycliek in het Engels en publiceerde die vertaling, voorafgegaan van een uitgebreide inleiding, onder de titel The Last of the Fathers (1954).
2. De Seldjoekse prins Imad-al-Din Zengi had in 1137 de toenmalige koning van Jeruzalem, Fulco van Anjou, al in een hinderlaag gelokt. Op kerstavond 1144 nam hij Edessa in en rekende genadeloos af met het garnizoen. Dit bracht een schok teweeg in Europa en hierdoor laaide de jihad tegen de Franken in de Arabische wereld weer op.